reeds in den aanwas zijner bevolking en in het druk bezoek van'
vreemdelingen de gevolgen der doorgraving en ontving daardoor
vergoedfng voor het verlies, in de laatste jaren door de slooping
van meer dan een buitengoed in den omtrek geleden. Zijn straten
zijn nog, als van ouds, eng en bogtig, en omringen nog steeds
aan drie zijden het ruime, ommuurde kerkhof, waarop het oude
bedehuis als op een’ kleinen heuvel ligt.
De schoone toren, van kleine, regelmatige blokken tufsteen
m Romaanschen stijl gebouwd, draagt den Stempel der LS^ eeuw.
Het beeid van Velzens kerkpatroon, St. E n g e lm u n d , staat in
een nis boven den ingang. Veel meer verandering onderging de
kerk. Enkele overblijfsels van de oude bouworde en van de oor-
spronkelijke bouwstof — tufsteen als van den toren — zijn
vooral in den Noordermuur nog te vinden. Maar tijd en oor-
lo g , herhaalde verwoesting en herstelling, hebben op. het ge-
bouw in zijn geheel sinds eeuwen hun’ invloed uitgeoefend. Dat
geldt ook van het inwendige, waarin wij niet veel opmerkelijks
meer aantreffen, behalve een niet alledaagsche grafzerk van wit
marmer, waarop twee wapens zijn uitgehouwen, die in een’ cirkel
van kleine, ingelegde roode steentjes zijn gevat. Ook d eZ u i -
d e rm u u r is merkwaardig door de spitsbogen en halve kolom-
men, waartusschen de ramen zijn aangebragt. Wij vinden dit-
zelfde ook aan de buitenzijde van dien muur, uitkomende aan
een vrij groote langwerpig vierkante ru im te , die aan de drie
andere zijden door läge muren is omringd en waartoe een deur
naast den toren den toegang geeft. Dit gedeelte wordt „de oude
kerk” genoemd. Stellig onjuist. De oude kerk stond op de plaats
der tegenwoordige en is daarin ten deele nog overgebleven. Dat
bewijst de plaatsing van den toren en de tufsteen van het nog
bestaande gebouw. De baksteen der zoogenaamde oude kerk is
jonger, gelijk oek de Gothische . stijl der bogen. Wij vinden hier
blijkbaar hetzelfde, als t geen wij in de merkwaardige kerk te R i n-
s um a g e e s t aantroffen. De oorspronkelijke kerk werd door
aanbouwing aan den Zuidkant vergroot. De tusschenmuur werd
weggenomen en door -kolommen met puntbogen vervaugen. Maar
VELZENS VERLEDEN. 41
terwijl de Friesche kerk in haar geheel is gebleven, werd hier
het aangebouwde gedeelte gfootendeels weèr afgebroken en de
ruimte tusschen de pilaren weèr digtgeinetseld. Ook het Gothische
koor, dat welligt ten tijde der vergrooting was ge-
sticht, is wederom verdwenen. De Spaansche Soldaten, die Haa rlem
belegerden, hadden er de balken uit weggehaald en kort
daarna viel het in puin. Als ruine heeft het nog langen tijd een
eigenaardig sieraad van Yelzen uitgemaakt.
Yelzen is een zeer oude plaats. In de eerste helft der 8 ste
eeuw wordt het reeds als E e l i s o n genoemd. Bonifacius hield
er drie jaren zijn verblijf. Willebrord bouwde te Velserburch
een moederkerk, die hij aan de abdij van Epternach schonk.
Graaf Dirk I I gaf er zes hoeven aan die van Egmond, in 1083.
De herinnering aan Gerard van Velsen, den bitteren tegenstan-
der van graaf Floris, is onafscheidelijk aan den naam van het
dorp verbonden. Echter schijnt Heer Gerard geen andere be-
trekking op Velzeu te hebben gehad, dan dat zijn geslacht er
van afkomstig was en oudtijds de heerlijkheid zal hebben be-
zeten. Hij was Heer van Beverwijk, Noordwijk en Cronenburg
aan de Vecht, maar reeds in 1220 had Hugo van Naaldwijk
het ämbacht van Velzen verkocht aan de Brederodes, die het
behielden totdat h e t, met hunne andere goederen, aan de HH.
Staten van Holland en West-Friesland kwam. Dezelfde Naaldwijk
had ook de waardigheid van erfmaarschalk van Noord-Hol-
land met eene erfdochter van Velzen behuwelijkt. Heer Gerard
was dus blijkbaar uit een’ zijtak gesproten en hem behoorde de
heerlijkheid niet. Misschien had hij niettemin het slot, afgeschei-
den van het ambacht, in eigendom of als leen van Brederode.
’t Werd althnns, volgens de kronieken, door het volk uit wraak
verwoest.
Opmerkelijk is, oök bij Velzen , de scherpe afscheiding tusschen
het bosch en de vlakte. De buitens aan den Westkant van den
Heerenweg smolten ineen met begroeide duinhellingen, lange
lanen, weelderig struikgewas ; die aan de Oostzijde lagen als
eilanden in een zee van g ra s, en waar de sloot het buitengoed