Wat aan dit vermoeden eenige kracht bijzet, is de nabijheid
van eene groote, kunstmatige te rp , sinds onbeugelijke jaren den
D r u s u s b e r g genoemd, en indien zeer zeker niet bet graf zelf
van dien voortreffelijken veldheer, dan toch misschien een der
heuvels, door zijn Soldaten ter zijner nagedacbtenis opgeworpen,
en stellig bet bewijs, dat de naam des Romeins in den mond
der landelijke bevolking was blijven leven. Is de ruine te Merum,
die blijkbaar nooit tot kerktoren | maar tot een’ bürgt was bestemd,
van Romeinschen oorsprong, dan wint het vermoeden omtrent
een’ dergelijken oorsprong van den toren te Herten in waar-
schijnlijkheid en dan vinden wij hier op den regteroever der
Maas de overblijfsels van een’ sterkeu wachtpost, gelijk wij aan de
overzijde, een weinig verder stroomafwaarts, de Romeinsche
kasteelen K e s s e l en Bl e r i k — ’r C a s t e i l um Me n a p i o -
r u m en B l a r i a c um — aantreffen.
Welk ongeval, welke magt dien sterken toren te Merum
grootendeels heeft verwoest, is onbekend. De tijd alleen kon die
ijzerbarde massa naauwelijks uit elkander scheuren. Aan de ge-
wone middeleeuwschq middelen van aanval en verwoesting kon
zij zegevierend bet boofd bieden. Wij zouden zeggen, dat niets
dan buskruit van zulk een bouwwerk een puinhoop maken kon.
Wat welligt de hoogte, waarop de bürgt zieh verbeft, en het
sterk hellende terrein daarnevens nog van oude grondslagen
verborgen houdt, dat brenge eens een verandering van den aan-
leg of van de bestemming van den slottuin aan bet licht, ’t Laat
zieh gissen, dät er in den bodem nog vrij wat schuilen mag,
waarmee de kennis van den alouden toestand dezer landstreek
belangrijke winst zou kunnen doen.
Van „den bürgt” hebben wij in de vlakte den Drususberg
gezien, en ook op den weg tusschen Herten en Merum
zagen wij dien als een raadselachtige verbevenheid midden in
het veld liggen. Een wandeling derwaarts leert ons weer een
landschap van eigenaardig karakter kennen. Was bet tusschen
de Roode brug en Herten meestal weiland, tusschen Herten
en Merum zand en heuvels, hier is het laag en waterachtig.
Slooten en slaken doorsnijden den vlakken bodem, knotwilgen
verrijzen uit het n a t, schrale, hoog opgeschoten boomen omzoo-
men den weg. Schapen weiden in de velden, en men wijst ons
een’ zeer scheef gezakten stam in een kamp la n d , waarop de
Jammeren zieh gaarne in het gymnastiseren schijnen te oefe-
nen. De Drususberg zelf ligt op een’ leemgrond, van greppel
omringd en, naar het schijnt, der verdwijning nabij. De kanten
van den grooten tumulus, den grootsten van ons land, zijn door
de spade afgestoken en van de specie zijn en worden steenen
gebakken. Heeft onze Witkamp, in 1873, op „deze jammerlijke
vernieling” misschien niet zonder vrucht de aandacht gevestigd,
op den duur zal ’t wel onmogelijk zijn, ’t gevaarte in stand te
houden, dat trouwens ook alleen als antiquiteit belangstelling
wekt. Of er bij het afgraven van den terp iets gevonden is, is
ons niet gebleken. Of hij inderdaad niets anders is, dan een
door menschenhanden opgeworpen heuvel ter gedachtenis, dan
of nog overblijfsels van hier begraven dooden voor den dag zullen
komen, zal de toekomst misschien leeren, ’t Is niet zonder belang
, dat er door deskundigen ook op dit oude monument
gelet worde.
Wij kunnen längs een binnenpad door de velden terug naar
Roermond, dat wij ginds met zijn daken en torens zien liggen.
Wij kunnen ook door de bouwlanden, over de hoogvlakte, den
grooten weg op Maastricht bereiken. Is dit laatste onze keus,
dan komen wij het niet bijzonder fraaije bosßh en het witte,
in zijn grachten gelegen huis van het aanzienlijke landgoed H a t t
e m voorbij, en dan zien wij den niet onbeteekenenden water-
val, h e t H e i l e g a t , door een’ tak van de Roer gevormd, om
straks op een ons reeds bekend terrein, bij de kapel van O. L.
V. in ’t Z a n d , uit te komen.