opschietende stammen en onder de stoute gewelven van takken
en bladeren rond. Maar aan bosschen is Brabrant niet rijk meer.
En viel mogelijk de togt door bet maagdelijk w o u d , met zijn’
drassigen bodem, zijn ondoordringbaar struikgewas, ons niet
mede, wij behoeven om de „wouden” een uitstapje derwaarts
althans niet te vreezen. Nog minder om de bevolking. Zullen
wij natiiurlijk ook h ie r, als elders, wel eens een1 rouwen k la n t,
een onaangenaam mensch van de familie Nurks kunnen ont-
moeten, wij zullen geen’ last hebben van de benden „Heide-
nen” , landloopers, schooijers, die in de vorige eeuw, niet zel-
den „met geweer” , de Meijerij afliepen en ondanks alle wetten
en straffen niet waren uit te roeijen, omdat voor honderden
naauwelijks een ander middel van bestaan dan bedelen en stelen
overbleef. De kennismaking met de Brabanters van hoogen rang
en van lagen stand zal in den regel geen andere dan aange-
name herinneringen achterlaten. Welwillendheid en gastvrijheid
vindt gij e r, waar gij komt, in stad en gebucht, in hut en
kasteel. Ons bleef althans in hooge mate die indruk b ij, toen
wij een bezoek hadden gebragt aan dat deel des lands, waar de
beide merkwaardige kasteelen H e lm o n d en Cr o y op körten
afstand van elkander hun zware en nog altijd hechte muren, hun
hooge torenspitsen verheffen.
Waarom togen wij ditmaal naar dit min of meer afgelegen
hoekje in het kwartier P e e 11 a n d , terwijl toch Brabant wel
streken kan aanwijzen, rijker in natuurschoon en rijker aan be-
langrijkheid ? Welwillende lezer, u , die jin gedachten met ons
wandelt^ deert het n ie t, al stuift de jagtsneeuw rond en al
herschept de regen iederen binnenweg in een’ ondoorwaadbaren
poel. Maar om werkelijk te wandelen, moet het pad althans
niet ten eenemale onbegaanbaar zijn en , om te wandelen met
eenige vrucht en eenig genoegen,' moeten sneeuw- en regen-
buijen niet ieder oogenblik als met een digt gordijn de bosschen
in de verte. omsluijeren, het rondzien over de velden beletten, de
bladen van het schetsboek doorweeken. Wijsheid is het , in de
vele maanden des jaars, waarin het weer onbestendig is en het
Wat Wi j zöchten. 5 1
veld ligtelijk ongenaakbaar wordt, den togt zöo in te rigten,
dat wij van den toestand van hemel en aarde zooveel mogelijk
onafhankelijk zijn. Is de fortuin ons günstig, wil de grillige
voorjaarszon haar’ lichtglans werpen over de akkers, met het
afwisselend groen van winterrogge en jong gras geschakeerd,
over de bruine heide, waarin hier en daar een waterplas blinkt,
over de graauwe bladerlooze bosschen en het donker dennen-
l°of, over den smallen landweg tusschen witte berkenstammen
en fantastische wilgen, dan beschouwen wij dat als winst en dan
zieu wij , hoe t ook het Brabantsch winterlandschap aan ern-
stige en liefelijke schoonheid niet ontbreekt. Maar valt ons dat
niet te b eu rt, welnu, de kloeke torens der eerwaardige bürgten
rijzen niettemin fier en statig uit de breede grachten o p , en ont-
sluit de welwillendheid der bewoners ’t inwendige voör den
onderzoeklievenden vreemdeling, dan behoeven wij niet te vreezen
, dat de tijd ons lang zal vallen bij de aandachtige beschou-
wing van keldergewelven en zalen, van torenkappen en wenteltrappen
, want wij zien er proeven in overvloed, met hoeveel
verscheidenheid onze vaderen hunne kasteelen wisten in te rig te n ,
hoe stevig zij ze bouwden, met wat smaak en kunst zij ze ver-
sierden.
Welk een verscheidenheid! Doorblader de prentwerken, vaak
zoo uitstekend van uitvoering, waarin de honderden kasteelen
zijn afgebeeld, die eens den vaderlandschen grond bedekten, die
nog m het midden der vorige eeuw in zoo grooten getale alom
m den lande werden gevonden, — om niet te spreken van .de
kloosters, de openbare gebouwen, de bijzondere woningen __
gij ontmoet overal wel eenige grondtrekken, die allen gemeen
hebben en waardoor zij terstond van de bürgten in andere landen,
zelfs van die uit de Waalsche Nederlanden, zijn te onder-
scheiden: gLj ziet er eene doorgaande type , als gevolg van den
aard van grond en bouwstoffen, maar overigens, geen twee zijn
aan elkander gelijk. Daar is in bijzonderheden eene oneindige
afwisselmg van vormen; daar is in de onderdeelen een verschil
van schikking en bewerking, die telkens en telkens weer iets