plein, waarop, in schaduw van prächtige beuken en eiken, de
welbekende, wijdvermaarde Me e r h o e v e ligt.
Wanneer wij het rneer bij dalende zonne bereiken, dan treffen
wij niet den slechtsten tijd. Is er altijd iets aangrijpends in
de zonderlinge, woeste, geheimzinnige piek, dan bovenal over-
weldigt ons onwillekeurig de indruk, die van het oude, ruwe
menschenwerk aan den oever uitgaat. Tegenover de Me e r h o e v e ,
aan het N. oostelijk einde van de langwerpige waterkom, ligt de
H u n e s c h a n s , aan drie zijden door een aarden omwalling
gesloten, aan de zijde van het me er, en dus in het W ., open.
De schans zelve vormt een rond plein. Buiten de wallen is een
drooge gracht, waardoor twee aarden dijkjes, — een in het Z .,
een in het 0 ., — naar openingen in den wal leiden. Ruige
heide, hier en daar met gras gemengd, bedekt alles. En hebben
wij nu nog de beide kleine walletjes opgemerkt, die, van het
meer uitgaande, ten N. en ten Z. van de schans bijna evenwij-
dig in oostelijke rigting een eindweegs voortloopen en door
dwarswallen met de schans zelve zijn verbonden, — hebben wij
de ten deele vormelooze heuvels gezien, in de nabijheid zieh
een weinig boven den grond verhelfend, dan hebben wij alles
aanschouwd, wat de schans met haar’ onmiddellijken omtrek op-
levert. Veel is dat niet. Ook worden wij teleurgesteld, wanneer
wij naar geschiedenis of overlevering vragen. Hoe scherp wij luis-
te reu , wij vernemen naauwelijks een enkele stem, die van ’t
verledene fluistert. De fantasie heeft gedroomd van „schatten van
oudheden, wapenen, geroofde goederen, of wat ook, in den
zwijgenden schoot van dezen grond verborgen” , maar naauwlet-
tend onderzoek bragt er niets anders dan houtskool en bewerkte
vuursteenen aan het licht. „Het meer is grondeloos,” zegt het
volksgeloof, maar peiling bepaalde zijn gemiddelde diepte op
2,5 el. „Een lusthof -— een paleis — een gouden kalf — is er
in verzonken,” meent de bevolking van de buurt. Alleen een
boeren-haardijzer is er uit te voorschijn gekomen, en op den bo-
dem vindt men een menigte boomtronken, dennen m e e st, eiken
soms, en als Guicciardini spreekt van een’ geweldigen böschen
veenbrand, waardoor het meer in ’t jaar 1222 zou zijn ont-
sta an, althans aanmerkelijk vergroot, dan mag er eenige waar-
heid liggen in dat verhaal, hoewel de bouw der schans bewijst,
dat in elk geval een waterplas reeds bestond, toen voor eeuwen
de westelijke zijde werd opengelaten. „De heks van de Huneschans”
, de vriendm van een geslacht dat nu reeds grijze hären
d raag t, de verbitterde vijandin van „Perrol met de roode hand” ,
is een schepping van den romandichter. Mededeelingen omtrent
vorstelijke personen, die zieh hier kwamen verlustigen met vis-
schen, brengen ons omtrent oorsprong en bestemming van schans
en meer niet verder. En de aandoenlijke geschiedenis van den
treurigen afloop eener schapenwasscherij, in het_ voorjaar van
1804, verspreidt wel een somber waas over de stille watervlakte ,
maar zij herinnert ons alleen aan het oude g eb ru ik , om in de
Meimaand alhier het wollig heidevee te komen reinigen. Dat is
een vrolijk feest op de Veluwe en de gedachtenis aan J a c o b
B a k k e r en B r a n d j e L u b b e r s , die hier den dood vo n d en ,
verstoort na zoo langen tijd de dartelheid van het jonge volkje
n ie t, evenmin als de vrees voor verraderlijke diepten. En onge-
hinderd wordt aan de bewoners der omliggende nabuurschappen
’t genot en gebruik van het water voor hun schapen en hen
zelven gegund. Maar lang is het regt daartoe in geschil geweest.
De baron L u c a s Wi l l em v a n E s s e n t o t H e l b e r g e n en
de S c h a f f e l a a r beweerde in 1680, dat het hem uitsluitend
toekwam en het H o f v a n G e l d e r l a n d stelde hem i n ’t gelijk,
op voorwaarde dat hij in het „kleine meer” of elders een ge-
schikte plaats aan de buren aanwees. ’tNam niet weg, dat meer
dan een halve eeuw daarna de twist nog niet was beslecht.
Zwijgen geschiedenis en overlevering omtrent het doel, waar-
mede de ruwe omwalling aan de Oostzijde van dit meer werd
opgeworpen, ook de vergelijkende oudheidkunde heeft het ant-
woord nog niet gegeven op de vragen die hier oprijzen. Alleen