het huis. Zwaro linden omringen de gracht en to t aan het water
hangen de forsche takken neer. Op het met bloemperken en
steenen vazen versierde voorplein staan de stallen, en hooge
populieren rijzen er slank omhoog. Van hier geeft een tweede
brug toegang tot het plein voor het kasteel, dat met twee vleugels
uitspringt, en ten deele achter geschoren linden is verborgen.
Ook hier vinden wij bloemen en vazen, terwijl twee -groote
onbehagelijke beeiden, H e r c u l e s en Venus , nevens d eb ru g z ijn
geplaatst. In dezen staat werd Fraylemaborgh gebragt door den
heer H. d e S a n d r a V e l d t m a n , die het destijds deerlijk ver-
vallen huis en goed in 1787 had gekocht. Voor dien tijd had
het gebouw door zijn trapgevels, alsook door de beide achtkantige
torentjes op de hoeken en de poort in het midden van het om-
walde ple in, een antieker voorkomen, maar van den ouden,
sterken bürgt der Fraylema’s was toch zeker in de 17de en 18de
eeuw niet veel meer over, ’t Schijnt in de 13de eeuw, even als
het geheel verdwenen slot d e R u t e n , de woonplaats van yer-
wante geslaehten S n e l g e r s en H a i g i e n g a te zijn geweest.
Van zijn latere bezitters ontving het den naam, dien het nog
draagt, en uit hun geslacht ging het door huwelijk aan dat van
R e n g h e r s over. Menig verdienstelijk man is uit deze adellijke
familie gesproten, maar vooral Oswa l d J o h a n R e n g h e r s is
in deze streken in dankbare herinnering gebleven. ’t Kanaal naar
Groningen is door hem in 1652 aangelegd, tot groot voordeel
van deze zijne heerlijkheid. Zelf werd hij na de opheffing van
het beleg van Groningen in 1672, als van verstandhouding met
den vijand verdacht, in harde gevangenis geh ouden en eerst in
1678, een jaar voor zijn’ dood, ontslagen en in goed en eer
hersteld. J a n d e W i t had hem in 1660 hier op Fraylemaborgh
bezocht. Na het kinderloos overlijden van zijn’ zoon Evert, werd
het slot en de heerlijkheid in 1691 gekocht door diens zwager,
den schranderen en geleerden He n d r i k P i c c a r d t , vereerd met
het vertrouwen van geen minder uitstekend staatsman dan koning
Wi l l em. Op het huis was de groote vorst meer dan eens zijn
g a s t, en nog moeten er de afbeeldingen des konings en van zijne
gemalin, evenals een horologe, met het wapen van Engeland
versierd, en andere geschenken, worden bewaard. Bij afwezigheid
van den tegenwoordigen eigenaar, Jhr. Mr. A. J. T h om a s s e n
a T h u e s s i n k van d e r H o o p , kan ons tot ons leedwezen
de gelegenheid niet worden gegeven, ons daarvan persoonlijk te
overtuigen. Tengevolge van een proces, dat 36 jaren lang tus-
schen den zoon van Hendrik Piccardts neef en erfgenaam en zijne
breeders en zusters gevoerd werd, was Fraylemaborgh jammerlijk
verwaarloosd en vervallen en het schoone bosch gbsloopt. Beter
dagen kwamen onder den nieuwen eigenaar en diens opvolgers,
de jonkheeren H o r a S i c c ama , en ook thans nog is het goed
een der sieraden van Groningerland.
Kunnen wij niet van eeuwenheugend hout spreken in het uit-
gestrekte bosch, dat voor nog geen honderd jaar u it zijn verne-
dering werd opgebeurd, toch zouden wij geneigd zijn, dien naam
te geven aan het kloeke, forsche hout rondom en achter den burgt.
Overal ontmoeten wij- bij onze, omzwerving hooge, krachtige
stammen, breede kroonen, donkere loofgewelven van eiken en
beuken, linden en accacia’s , prächtige dennen en zware kastanjes.
Hier en daar wisselt een vijver, of een ruim grasperk, of, aan
den zoom van het bosch, een uitzigt op bebouwde velden, het
digt ineen groeijend houtgewas af. Soms schieten de stammen
als zuilen op uit den met afgevallen bladeren bruin en purper
gekleurden, of met helder groen mos bedekten grond. Dan weer
klimt een wild en welig woud van opslag en ruigte tot. aan de
takken der boomen, zelf uit een bed van sierlijk gepluimde
varens opgewassen. Elders vinden wij een bosch van reusachtige
rhododendrons, met hun glimmende bladeren. Nu en dan blinkt
tusschen het duizendvoudig geschakeerde groen een beeid, een
vaas, en zoo vaak wij de lange, lange la an , regt achter het hu is,
kruisen, schitteren de heldere witte muren van het kasteel, op
telkens grooter afstand, maar altijd vriendelijk en vrolijk ons tegen.
Geen wonder, dat de Groninger, op het punt van bosschen niet
verwend, met trots op het eerwaardig Fraylamaborgh wijst en dat
velen zieh gaarne den langen rit herwaarts getroosten, om hier