196 BEN WOEST LANDSCHAP.
verte blinkt een koepeltje op een’ heuvel tusscben het hout.
Meer op den voorgrond prijken statige eiken bij de läge haag
aan den dwarsweg, die de buitenplaats afsluit. En als wij verder
g aan , dan hebben wij wel ter regterhand een’ digten wal van
hoog en wild hakhout, door een diepe, met varens en sierlijk
gepluimde grasgewassen begroeide greppel van den weg geschei-
den, en daardoor aan die zijde weinig uitz igt, maar aan den anderen
kant een romantisch dal vol prächtige dennen, wier breede
kroonen hun den vorm van eiken geven. Een pad achter een’ slag-
boom, die den naam N o o r d Cr a i l o vertoont, loopt tusschen
het kreupelhout op een-bergje uit. Wij beklimmen den trap van
zoden, in de steile helling aangebragt, en een heerlijk panorama
breidt zieh voor ons u i t , terwijl de frissche koelte ons daar boven
verkwikking brengt. Over bosschen en bouwakkers en heidevel-
den en blaauwe heuvels in de verte weidt het oog; ginds blinkt
de zee, hier en daar rijzen kerktorens op. ’t Is of de oude Hor-
tensius, die op Crailo den avond van zijn leven doorbragtop
deze hoogte voor driehonderd jaar zijn lied van de heerlijkheden
van het Gooi heeft gezongen en in dichterlijke taal -het tooneel,
dat wij thans genieten, heeft weergegeven.
Woester, stouter wordt het landschap, naarmate wij de bosschen
van Oud-Bussum en Crailo verlaten. Tusschen hooge kanten
, met bloeijende heide begroeid , loopt de breede zandweg, met
grooter en kleiner witte steenen bezaaid, hier en daar met diepe
kuilen, waaruit leem voor de steenbakkerijen gegraven is. Wel
vindt de arbeider, die daar ginds met zijn werk bezig i s , in
het zweet zijns aanschijns zijn brood! — Forsche dennen, met
geschubde stammen en wijd uitgeslagen |takken, rijzen fier en
krachtig uit den wilden grond. Een aantal gevelde boomen dra-
gen het hunne bij tot het indrukwekkende van het grootsche
tafereel. Naarmate wij voortgaan klimmen wij, en naarmate wij
klimmen wordt het uitzigt ruimer. In wijden kring strekken de
golvende velden zieh u it, tot waar in de verte de bosschen zieh
in de glooijingen der heuvels verliezen. Diepe donkere tinten
liggen over de bruine, met purperen gloed tintelende heide. Op
DE TAEELBEEG.
den voorgrond blinkt de zon op de dennengroep en den hei
verlichten weg, en ginds tegen de helling doet zij de Witte schaaps-
kudde krachtig uitkomen. Steeds klimmen wij. Nu schittert aan
den horizon in ’t noorden een streep van licht, ’t Is de zee. Al
verder wijken de bosschen in ’t blaauwe verschiet, maar nevens
ons rijst de kerktoren van H u i z e n allengs op. En zijn wij de
dennen daar voor ons genaderd, dan opent zieh tusschen hun
stammen aan 1 mnde van den weg een heerlijk gezigt op het
dorpje B l a r i c u m jm e t zijn huizen en boomen en zijn beide
torentjes daar boven, en daarachter wederom een uitgestrekte
vlakte, gansch anders van karakter dan het wilde heideland-
schap, — bouwlanden en weiden, dorpen en to ren s, landhoeven
en boschaadjes ,- een bloeijend dal vol leven en kleur. Wij dalen
echter niet derwaarts af, maar slaan het zijpad in , dat ons ter
linkerhand naar het van dennen omringde bergje daar ginds m
de heide leidt. Dat is de T a f e l b e r g , die in het Gooi een wel-
verdiende vermaardheid geniet. ’t Is een door kunst opgeworpen
hoogte, uit* leem bestaande, die haar’ naam ontleent aan een
steenen tafel, in vroeger tijd door den H eer U y t e n b o o g a a r d ,
ontvanger van ’t Gemeene land te Amsterdam, aldaar geplaatst.
Op het blad was een kring rondom een wapen te zien en daarom-
heen de namen der dorpen, steden, landhuizen en kasteelen,
vandaar met helder weer te bespeuren. Niet minder dan 58 namen
waren er op te lezen. Thans is de tafel verdwenen en de
bezoeker moet zijn aardrijkskundige kennis of zijn landkaart raad-
plegen, om te weten welke plaatsen hij van verre of nabij ont-
waart. Maar wat niet verloren ging, dat is het voornaamste,
het ruim en prächtig uitzigt. ’t Is weer anders en veel rijker
nog dan van het bergje op Noord-Crailo. De zee is veel naderbij.
Wij overzien den grooten, blinkenden waterspiegel, met een’ die-
pen inham in het land indringend en wij volgen de kustlijn, to t waar
de zandduinen der Veluwe en de groote kazerne van Harderwijk m
fantastisch licht te midden der blaauwe nevelen van t verschiet met
rozenrooden gloed stralen, terwijl aan de overzijde, boven de
flaauwe streep, die de kust van West-Friesland aanduidt, de