zware b euken, fier hun blanke stammen opheffend n it een’ bree-
den, rijk met mos begroeiden wal. Yöör bet buis is de 140 voet
diepe put. Op eenigen afstand ligt een schaapskooi, met een stukje
bouwland en een kampje weiland er naast. Ziedaar D r i e , de
stille, afgelegene bnursebap. ’t Is een rüstig, liefelijk plekje mid-
den in bet bosch. Op zichzelf zou ’t echter den omweg, dien
wij er voor gemaajct bebben, niet genoegzaam beloonen. Wat
ons dezen weg, in plaats van den korteren over Garderen kie-
zen deed, is het S o l s e Ga t in bet S p r i e l d e r b o s c h en
tevens de „koningseik” in de nabijheid. Bij den boschwachter ho-
pen wij niet alleen de noodige inlicbtingen en aanwijzingen te
ontvangen, maar ook gelegenheid te vinden, onze krachten met
eenig voedsel te vernieuwen. Sinds ’t ontbijt in den vroegen morgen
bebben wij gevast. In A m e r s f o o r t deed de behoefte zieh
nog niet gevoelen. In P u t t e n waren wij naar de spreng afge-
dwaald en omtrent hetgeen h e t H e r t ons zou opleveren, was
onze verwachting niet hoog gespannen. Op den boschwachter
van D r i e hadden wij gerekend, en.des boschwachters vrouw is
ook niet ongezind, onzen wenscb te vervullen. Maar welwillend-
heid alleen is daartoe niet voldoende. Twee hoofdvereisebten blij-
ken te ontbreken. Vooreerst t i jd, — want met den oogst zijn
alle banden bezig, en geeft het binnenhalen van de rogge een
niet alledaagsche levendigheid aan de buurscbap, voor den be-
zoeker wordt dat voordeel door een nadeel opgewogen. Erger
nog is het nagenoeg volslagen gebrek van grondstoffen, waaruit
een eenvoudig maal kan worden bereid. De kolonie heeft brood
noch aardappels, ham noch eijeren te missen; van wijn of bier
of geestrijk vocht is geen droppel voorhanden. Alleen, de put
geeft water en voor een pannekoek is meel in huis, mits men
afzie van de begeerte naar suiker of stroop. ’t Menu is dus spoe;
dig opgemaakt en terwijl de huismoeder ten onzen behoeve aan
den arbeid tijg t, hebben wij ruimschoots den tijd, ons onder
het lommer der beuken te verdiepen in de herinneringen, door
dit oord bij ons opgewekt.
In de „ v i l l a T h r i ” gaf Folckerus, ten jare 855, de weide
van vijfendertig varkens aan het Werdensche klooster, dat is ,
het reg t, om zooveel varkens in het bosch te drijven, waar de
eikels hun een overvloedig voedsel verschaften. De bosschen bij
Dr i e worden in den giftbrief wel niet met name genoemd, maar
de giffc zelve bewijst hun bestaan. Bovendien is hier in den om-
trek welligt een gedeelte te zoeken van het groote Erm e l o s c h e
b o s c h , waarin dezelfde vrome en rijk gegoede man zestig „scharen”
aan dat godshuis sebonk. Het wordt zelfs gegist, dat hie r,
waar wij sta an , de overoude Fränkische god I r m in werd ver-
e e rd , want de boschwachterswoning was eenmaal een „heilig huis-
ken” , niet onwäarschijnlijk op de plaats eener heidensche gods-
vereering gebouwd. Wat in de schenkingsoorkonde „scharen”
heet, wordt thans in deze bosschen vdeelingen” of „hoeven”
genoemd en beteekent a a n d e e i e n in h e t h o u t . Voor eene
geschiedenis van de Veluwe , voor de kennis, zoowel van de mid-
delen van bestaan als van den maatschappelijken toestand in die
overoude tijden, zou een opzettelijke behandeling van dezen giftbrief,:
in verband met anderen van dien aa rd, hoogst belangrijk
zijn, en hoogst leerzaam zou een-overzigt wezen van de zeer ver-
schillende opbrengsten der landerijen, in visch of vee, in vruchten
of geld. Ons zou het wat lang ophouden, maar enkele bijzonder-
heden uit de opgave van de inkomsten, die de abdij te Werden
in de 12de eeuw uit hären meijerhof en hare goederen in deze streek
tro k , willen wij toch niet onopgemerkt laten voorbij gaan. Het
blijkt, dal het klooster te Putten een’ hof bezat, waaronder een
aantal hofhoorigen behoorden, terwijl het aldaar en elders nog
eenige hoeven in eigendom had, als eene in S p r i e l e , die 20
„denarios” opbragt en eene in D r i e , waaruit 10 mud rogge en
20 den. kwamen. Van de hoeve te Putten waren 5 „solidi” en
een varken, of 8 den. verschuldigd, terwijl de pacliter tot hofdienst
verpligt was. De hofmeijer van Putten betaalde 6 malder
rogge en 4 snoeken en bovendien voor het zaailand van den hof,
behalve rogge, garst en haver, ook genieste varkens, waaronder
een halve beer moest zijn, slachtschapen, een’ jukos, 60 kazen,
van de soort die „suegkese” heet en een „waga” vlas, en voor