fijn blaauwgrijs van tin t, totdat aarde en hemel als zamensmelten.
Reeds menig vergezigt, mogten wij op dezen togt door de Veluwe
ontmoeten. Maar telkens is ’t weer anders en nieuw; in onuit-
puttelijken rijkdom ontsluijert de maagdelijke natuur van dat
wwilt en bijster lant” ons haar schoonheid.
Weldra zijn wij nu in het midden der buurschap. Enkele
huizen, digter bijeen, een vrij groote boerderij, een landelijke
herberg, verkündigen ons dat wij er zijn aangekomen. Kinders
speien er onder de beuken längs den weg; — behalve den tol-
gaarder zijn zij de eerste redelijke wezens, die wij gezien heb-
b en, sinds wij Apeldoorn verlieten. De herberg, wier ingang
door een’ forschen eik wordt overschaduwd, heeft een’ fraaijen tuin
met wzitjes” in rieten tenten, en als wij daaruit opmaken, dat er
eenige beschaving is doorgedrongen, dan misrekenen wij ons
niet. Zij is een in den zomer druk bezochte uitspanning geworden
en in sta a t, den vermoeiden wandelaar, hongerig en dorstig
als hij is, zoo al met geen Parijsche weelde, dan toch met voed-
zame ,/Stoete” en niet verwerpelijke koifij te dienen. Ook is de
vrouw des huizes om haar pannekoeken vermaard.
Het Soerensche bosch, 2000 bunders groot, is tegenwoordig
kroondomein, tengevolge van eene overeenkomst door koning
Wi l l e m I II met den Staat gesloten, terwijl de beide vorige
koningen het sedert 1813 slechts in huur hadden. In 1795 was
het bosch, met de overige bezittingen van het huis van O r a n j e ,
tot nationaal eigendom verklaard. Prins W i 11 e m V had de regten
van de geerfden gekocht en was aldus de eenige eigenaar van
het bosch geworden. Voor dien tijd werd het in gemeenschap
bezeten en waren de prinsen van Oranje slechts aanzienlijke mede-
geerfden wegens de hun toebehoorende hoeven, waaraan van
öuds dergelijke regten verbonden waren. Het kapittel van S t °.
Ma r i e te U t r e c h t ontving in 1253 O van G é r a r d v a n H o o sOS
o e r e n diens tinsregt op de goederen van Hoog-Soeren bij
P u t t e n (of bij den put) en gaf dat aan A r n o l d , zijn’ hofmeijer
te Apeldoorn , in leen. Er waren in het bosch — dat waarschijn-
lijk in 814 of 815 als S i l v a in S u o r u r n voorkomt — dertien
„deelen” , waarvan twee aan de B e n t i n c k s van h e t L o o be-
hoorden en een aan het klooster M o n n i k h u i z e n bij Ar n h em
toekwam. Van hoeveel belang het is, wanneer dergelijke bezittm-
gen in dene hand zijn, kan ook wel blijken uit den aanvankelijken
vooruitgang van dit eerwaardig woud, nu oordeelkundige behan-
deling en geregelde aanplant de verwaarloozing van weleer heeft
vervangen. Moet daarvoor welligt menig grijze stam onder de bijl-
slagen vallen, verdwijnt hier en daar het wilde en trotsche karakter
van het bosch, zijn voortdurend bestaan is er althans door ver-
zekerd. En ontbreekt het den eigenaar aan schoonheidsgevoel
n iet, dan zullen de fraaiste partijen zooveel mogelijk. worden
gespaard. Zoo is ’t althans hier. Grootsch is het pad met zijn
zware, scheefgewaaide beuken, met zijn hooge, digtbewassen kante
n , opklimmend tegen de helling van den heuvel, op Wiens
groenen, met fijn gras en mos begroeiden top, oude verweerde
eiken hun grijze, kuoestige takken wijd om zieh heen slaan. ’t
Was hier een geliefkoosde rustplaats van koningin S o p h i a en
teil hären behoeve werd er de „Koninginnebank” geplaatst, met
het uitzigt op het bloeijend dal aan den voet. des heuvels, waar
in ’t jong en welig plantsoen de kalme waterspiegel van een’
kleinen, helderen vijver blinkt. Majestueus zijn ook de beuken,
die den omtrek der herberg versieren, en hebben wij haar ver-
la te n , om längs den ouden bouweng en de nieuwe school der
buurschap den weg naar Apeldoorn in te slaan, dan vinden
wij wel overal de bewijzen van zorgvuldig onderhoud , maar tevens
nog plekken genoeg, waar gfaauwe stammen en w itte, doode
tak k en , krachtig afstekend tegen het donkere g ro en , waar hooge
dennen en rijzige b euken, tegen de glooijingen opklimmend, waar
afzonderlijk staande eiken, breed van vlugt, waar zandige pad en ,
zieh verliezend in het digte struikgewas, ons herinneren dat wij
vertoeven in een eeuwenheugend woud. Allengs echter begint
onze weg het oude bosch te verlaten. Hoe langer hoe meer wordt