A A N T E E K E N IN G E N .
Dat het Goore c l i t oorspronkelijk tot Drenthe behoorde, is m. i. over-
tuigend aangewezen in de Bi jdra gen t o t de gesch . en ondhei dk.
v an Gronin gen, Deel Y , biz. 1 e. v. In hetzelfde deel, blz. 81 e. v. is
een belangrijk stnk te vinden betreffende de inkomsten, die Groningen nit
het Goorecht trok, waarin tal van plaatselijke bijzonderheden. Een en ander
heb ik daarnit in den tekst gebrnikt.
Over de hofstede de Wy e r t is te raadplegen, Deel VII, biz. 806 en
Deel X, biz. 229 van dezelfde Bi jdragen .
Over den Ho n d s ru g handelde Dr. C. A 1 i Cohen in den Gr onin-
g e r Vo lk s a lma n a k van 1846, biz 74. De literatunr over de merkwaar-
digé versteeningen, er gevonden, wijst aan belangstellenden tot nader onder-
zoek den weg.
Een stnkje over den He e r ewe g is opgenomen in den Groning e r
V o lk s a lma n a k 1888, biz. 171 e. v. In denzelfden almanak, blz. 170, is
een uittreksel te vinden nit een M. S. van S. Beningha , betreffende een
drietal broeders nit Amersfoort, die in een kelder te Haren valsch geld
hadden gemnnt. Een ontsnapte, een ontving gratie, op den der den werd in
1437 »toe P in s t e r p ä n d t , dat doe Lndo lph S i c k i n g h e hadde” , de
vreeselijke straf der valsche mnnters toegepast. Hij is »in een ketel gesoden”,
De avondmaalsbeker, op biz. 228 bedoeld, bernst op het Musenm van
ondheden in den Haag, blijkens den almanak in 1844, biz; 143. De burg
van Di rk Coender s te He lpen was echter in 1581 reeds verlaten.
zoodat het gezegde in den tekst ten deele vervalt. De prediking van Menso
A l t i n g h aldaar heeft eenige jaren vroeger plaats gehad.
Hei hunebed to No o r d l a r en is beschreven en afgebeeld: Gron.
Vo lk s a lm anak voor 1845, blzr 38 e. v. Het beet in den mond des yolks
»den steinbarg”. Op het pnnt, waar de weg naar Noordlaren en de straat-
weg zamen komen (de Tip) moet indertijd een groote grafheuvel bebben
gelegen. Welligt ligt die er nog, maar dan is hij ons ontgaan. Ook bij
Znidlaren zijn grafheuyels, maar op vrij groote-n afstand van het dorp.
Noordlarensche eigenaardigheden zijn inedegedeeld in den almanak ran 1847,
biz. 99 e. v.
Ben en ander over La arwoud is opgenomen in den Dr en th s ch en
Vo lks a lmanak yoor 1842. Eene afbeelding van het buis is, naar de
niet zeer practische gewoonte van dien almanak, op den omslag geplaatst.
He geschiedenis yan het gedeelte van Drenthe, waarin Be ide lig t,
schuilt nog grootendeels in het dnister. Mag nin geeft er iets yan, in zijn
belangrijk Ov e r z f g t van de Be s tu r e n enz., 2de stnk, lste ged., blz.
50 e. y. We s t endo rp vermeldt het hier en daar ter loops in zijn Ja ar -
boeken. Overigens schijnt er niet yeel yan bekend. Jhr. J. E. Ho o f t yan
Id de k in g e , die zieh sinds jaren met het verzamelen yan bronnen en
bouwstoffen bezighoudt, yerpligtte mij) met eenige gegeyens, die ten deele
hier hunne plaats mögen vinden. Sporen van bewoning nit zeer yroege tijden
tot op den Karolingischen tijd zijn hier herhaaldelijk gevonden; yan den
laatsten yooral bij Ee lde. Onder Pa t e rwo ld e worden Germaansche: grafheuyels
aangetroffen (vgl. Pan: Kl e in e o p s t e l l e n , blz. 143, 144). Van
de kerk te Ee ld e , menigmaal verbouwd, kan alleen het schip tot de 18a»
eeuw opklimmen.
Omtrent de adellijke hnizen is te vermelden, dat Oo s t e vbr o ek volgens
overlevering tweemaal in ’t bezit der Duitsche orde is geweest, en dat de
huizen t e r Bör ch (of het h u i s t e Eelde) , yroeger nabij de kerk gelegen,
Oant e r sborg, de Mep sc he , te Ha n s o u (tnsschen Ee ld e en
Pe i z e , het stamhnis der familie Lewe ) en de S c h e l f h o r s t bij Ee ld er -
wolde , laatst door de y an Go ev e rdens bezeten, geheel zijn verdwenen.
Van sömmigen schijnt zelfs de plaats niet meer bekend. De geschiedenis van
Venn eb r o ek klimt niet hooger op, dan tot het laatst der 17dG eeuw.
Toen werd het yan de advocaten P a t h u i s en Al t e n gekocht door Jhr.
Johan Sigh e r s the r Borch. Hij bragt het regt yan havezathe van het
huis de Meps che pe en e erfenis zijner grootmoeder, op Ve n n eb r o e k
over. TJit dit geslacht ging het door huwelijk eener erfdochter over aan de
Alb e r d a ’s van STij.enstein, die 't in 1765 verlietenyoor een nieuw huis,