N A A R A P E L DOORN EN HET LOO.
Als een droomgezigt moet het den vreemdeling geweest z ijn ,
die op het einde der 17äe eeuw, te midden van eindelooze hei-
develden en aan den zoom van woeste, haast ondoordringbare
bosschen, eenige dagen op het koninklijk jagtslot h e t L o o mögt
vertoeven. D e n H a a g had hij gezien,
»het dorp, der dorpen geen, waar eite straat een stad is."
Uit de vrolijke hofplaats, het vereenigingspunt van den hoogen
adel des lands, van tallooze buitenlanders van aanzien, van
velerlei kunstenaars en fraaije vernuften, had zijne karos h em ,
längs lusthoven en landkasteelen, door het om zijn hoogeschool
en zijn lakenfabrieken wijd vermaarde L e i d e n gevoerd, of de
treksclniit had hem door bloeijende dorpen en tusschen welige
weilanden derwaarts gebragt. Van Leiden naar U t r e c h t had
hij een vrnchtbare, welvarende landstreek ontmoet, een aaneen-
schakeling van rijke plaatsen, aanzienlijke hofsteden, akkers en
velden, waar het koren rijpte tot een’ overvloedigen oogst en
weldoorvoede runderen te gast gingen in het maische gras. Vaar-
tuigen van allerlei aard kruisen elkander op de lustig stroomende
rivier en de statige hoofdstad van het S t i c h t geeft hem de
IV. 19