222 WAT WIJ IN GRONINGERLAND VINDEN.
hoogen bloei gekend. Belangrijke verveeningen worden er gevon-
den en inpoldering geschiedt er op groote schaal. De dorpen zijn
er bijna zonder uitzondering welvarend, en al is er eigenlijk van
ouds maar ééne stad, menig plattelands-gemeente zou ten volle
dien naam verdienen. Prächtiger boerderijen ziet men nergens.
En dit een en ander geeft reeds' „het Noorden” ruimschoots
aanspraak op onze belangstelling. Daarbij komt nog meer dan
ééne eigenaardigheid in zeden en gebruiken, der vermelding over-
waard. Voeg er b ij, dat Groningerland, overigens aan oude bouw-
werken niet rijk meer, een niet gering aatital hoogst opmerke-
lijke dorpskerken bez it, en ook daarom zullen wij ons het rond-
zien niet beklagen. Eindelijk, al zoeken wij de schoonheden van
Y e l u w e z o om en Gr a a f s c h a p , van Goo i en S t i c h t , van
’t L im b u r g s c h e of van T w e n t h e r l a n d hier vergeefs, wie
meent, dat dit gewest volstrekt geen natuurschoon bezit, die
zou zieh aangenaam verrast zien. Wij spreken nu niet van de
eigenaardige schoonheid der v e tte , vruchtbare akkers, niet de
heerlijks.te gewassen bedekt, der groote, bloeijende dorpen en
vlekken, waar alles van overvloed spreekt, der rijke hofsteden,
als aanzienlijke buitengoederen pronkend, maar wij bedoelen de
schoonheden, gelijk de wandelaar ze bij voorkeur zoekt. Yooral
in den omtrek der hoofdstad en naar den Drenthschen kant worden
zij niet te vergeefs gezöcht, en wij willen beproeven een paar
uitstapjes in Groningerland te maken, waarop wij zooveel moge-
lijk wereenigd vinden, wat het gewest in allerlei opzigten heeft
aan te bieden. Wij gaan streken bezoeken, waar wij handel,
nijverheid, landbouw kunnen gadeslaan, waar kanalen zijn ge-
graven en schepen worden gebouwd, waar wij groote dorpen en
rijke boerenhuizen óntmoeten, waar aan veen en water vruchtbare
velden zijn ontwoekerd, waar belangrijke kerken zijn te
vinden en de eenige nog overgebleven bürgt van den o u d en ,
onrustigen Ommelander adel spreekt, waar de geschiedenis haar
stem doet hooren en herinneringen van ’t verledene zoowel in
geweldige steengevaarten als in zeden en gebruiken zijn bewaard,
waar ’t ook aan de afwisseling van vlakke velden en boschrijke
hoogten, van vruchtbare akkers en woeste heiden niet ontbreekt.
Het is zoo, wij zetten daarbij den voet ook op Drenthschen
bodem, maar op een deel van den Drenthschen g ro n d , dat door
de bewoners der hoofdstad, niet zonder r e g t, als tot de omstreken
hunner grijze veste wordt gerekend, gelijk eigenlijk de stad zelve,
met eene niet onbelangrijke strook lands, van ouds en van nature
tot Drenthe bëhoort.
Onze eerste togt zal zijn naar Z u i d l a r e n , even over de
grens. Wij komen dan een deel van het Go o r e c h t door; en
keeren wij längs den zoom van Drenthe o v e r E e l d e en P a t e r wo
l d e te ru g , dan doen wij wat honderden van Groningers in
den zomertijd doen. Bij onzen tweeden togt verlaten wij de pro-
vincie niet. Wij bezoeken dan /le betrekkelijk nieuwe en zeer
welvarende plaatsen H o o g e z a n d en S a p p em e e r , de lande-
lijke■ en boschrijke streken van S l o c h t e r e n en S c h i l dw o l d e ,
de bloeijende dorpèn N o o rd - en Z u i d b r o e k . Eindelijk gaan
wij van Z u i d b r o e k naar S c h e emd a , om van daar uit H e i l
i g e r le e met zijn monument, W i n s c h o t e n met zijn fabrie-
ken en winkels, B e e r ta met zijn landbouwerspaleizen en de
rijke Dollartpolders te zien, en over F i n s t e r w o l d e , Oo s t e r -
w o l d e en Mi dw o l d e naar S c h e em d a terug te keeren. Dit
brengt ons door het voormalige rigtambt S a p p em e e r , door een
deel van F i v e Igo en van- het O l d am b t en derhalve door
onderscheidene afzonderlijke landstreken, waarin de tegenwoordige
provincie oudtijds was gesplitst. De spoorbaan kan ons somtijds
de reis verkorten, maar op onzen eersten togt mögen wij daar-
van geen gebruik maken, wanneer wij geen belangrijk gedeelte
der landstreek willen missen. Alleen als wij E e l d e en P a t e r w
o l d e lieten liggen, zouden wij van ’t station Z u i d l a r e n of,
beter nog, van de halte d e P u n t de terugreis kunnen aannemen.
De bodem van Groningerland is meerendeeis vlak en la ag,
met uitzondering van het gedeelte, dat als een der uitloopers