nu eens door beukenlanen, dan längs jonge dennen, dan tus-
schen walletjes, dan weer längs kampjes boekweit, totdat wij
de eerste, verspreide huizen van Laren naderen en de koogstam-
mige iepen bereiken, in wier schaduw de geboorteplaats van „Vos-
meer den Spie” , het oudsto. der Gooische dorpen, ligt. Dat de
bevolking, behalve van den landbouw, ook van nijverbeid leeft,
wordt ons terstond openbaar. Hier zien wij voor de armelijke
woningen en in de halfdonkere vertrekken, wier ¿euren. open-
staan, grijsaards, vrouwen en kinderen bezig met het bewerken
en spinnen van vlas. Eiders wordt de grondstof gehekeld en uit-
geplozen voor grove koedekken en dweilen. Längs den weg vin-
den wij een lijnbaan, waar de lange lijnen worden vervaardigd,
d ie, twee aan twee in elkander gedraaid, voor het ophangen van
waschgoed algemeen in het Gooi worden gebruikt. Overigens
werken de arbeiders voor de Hilversumsche fabrieken. ’t Laat zieh
denken, dat hun hoogst eenvoudige arbeid niet ruim wordt be-
taald , en wij ontvangen dan ook van de havelooze, met pluizen
en afval bedekte gestalten, die wij aan het werk zien, en van
de meerendeeis bouwvallige en verwelooze huisjes niet den in-
druk dat de welvaart te Laren groot en algemeen is. Evenwel,
aan n e tte , goed onderhouden burger- en boerenhuizen ontbreekt
het" er n ie t, vooral aan en bij d e n B r i n k , die ook hier niet
gemist wordt. Daar vinden wij de vrij groote R. C. kerk, teu
dienste van verreweg de groote meerderheid der bevolking, een
tamelijk nieuw en net gebouw, dat echter niets bijzonder opmer-
kelijks heeft. Daar ligt ook de kerk der Hervormden, ruim twee
eeuwen ouder, maar evenmin door bouwstijl of sierlijkheid merk-
waardig. Laren zelf is zeer oud en het bezat ook een overoude
kerk, aan J o h a n n e s d e n D o o p e r gewijd. Maar wij hebben
die niet in of nabij het dorp te zoeken. Tusschen Laren en Hilversum
zullen wij straks de plaats voorbijkomen, waar zij ten
behoeve van alle ingezetenen van het Gooi was gesticht en tot
op het einde der 16de eeuw werd gebruikt. Toen zij was afge-
broken, werd een oude kapel voor de godsdienstoefening der
Hervormden ingerigt, die, vervallen en onbruikbaar, in 1618
door de tegenwoordige kerk werd vervangen en dit gebouw werd
in 1847 aanmerkelijk vernieuwd. Alleen de läge, zware Vierkante
toren, in een’ achtkantigen koepel eindigend, draagt de
kenteekenen van ouderdom. ’t Is een zonderlinge, woeste p ie k ,
waar zij staat. Evenals de kerken van Blaricum en Huizen aan
een der buitenzijden van het dorp gebouwd, is zij als van de
bewoonde wereld afgescheiden. Op het kerkhof, dat haar om-
rin g t, scheert een kudde schapen het dorre, schrale gras, en de
indruk van eenzaamheid en verlatenheid wordt nog verhoogd
door het oude, vervallene boerenhuis, tot schaapskooi gedegra-
deerd, waardoor de eene zijde van het kerkhof is ingenomen.
Ook de groote Brink, als naar gewoonte driehoekig van vorm,
heeft door digte beplanting met hooge iepen, en ondanks de
waterkom , die er iets eigenaardigs aan geeft, een min of meer
somber en zwaarmoedig voorkomen. Een vriendelijk zonnetje is
er wel noodig, om ’t geheel wat op te vrolijken. Maar treft gij
’t ook dat de avondzon, tusschen de stammen door, haar glansen
werpt op het grasplein en den stillen plas doet blinken in haar
lic h t, — omstraalt zij de lanen, die het dorp doorkruisen, met
haar’ gloed, —- raalct zij de begroeide rieten daken, de bemoste
m u ren , de gewitte gevels, het ruwe, verwelooze houtwerk der
schamele hutten met haar’ tooverstaf aan, dan ziet gij het oude,
schilderachtige Gooidorp getooid met een schoonheid, die ’t u
onvergetelijk maakt, hoeveel rijke natuurtafereelen en hoeveel
afwisselende, maar altijd opwekkende vergezigten gij hedenook
genieten mögt.
Onder de zware kastanjes van een hoekje van den Brink,
tot overtuin der herberg d e v e r g u l d e p o s tw a g e n afge-
zonderd, kunnen wij door de goede zorgen der kasteleines onze
krachten herstellen en voorts den terugtogt naar Hilversum aan-
nemen. De weg is niet onaangenaam en levert tusschen het hak-
hout enkele fraaije uitzigten op de bouwakkers van den Laarder
eng en de donkere bosschen in de verte, en als wij straks den
eng verwisselen met de heide, dan vooruit op het bloeijend dal,
waarin Hilversum ligt. Maar veel opmerkelijks valt ons toch niet
IV. 14