noemde ik onder hen (blz. 161) »den dichterlijken drost van Mniden.”
’t Was Hendrik Hooft, ook drost van Mniden, maar die in 1707 het halve
leen ontving.
Omtrent den naamsoorsprong van Gooi land bestaan verschillende mee-
ningen. De heer Perk hondt het er voor, dat de naam aan de alonde
verdeeling in Goßn herinnert en welligt de alleen bewaarde nitgang is van
den naam H n t t i n g o , tot welke Gouw het behoord heeft. (Gebrniksregt
en, blz. 2 en 3). ’t Komt mij echter niet waarschijnlijk voor, dat de onde
naam der landstreek, Na r d in c l a n t , nog in de 14<le eeuw, toen de Go-
verdeeling lang in onbruik was geraakt, aldns zon zijn veranderd. Mij zon
de gissing meer aantrekken, dat de Heeren van ’t bekende geslacht Ut engoi j e
in die eenw het Maarschalkambt in leen hadden, en de streek naar hen
Go o i land heet. Immers, de eerste bekende Maarschalk, Otto van Nij-
enr ode , die het leen in 1403 ontving, was gehuwd met de dochter van
Hen dr ik , Hee r van Yianen, he t Gooi (d. i. de heerlijkheid bij
Hout e n) en Ameide . De Vianens waren door aanhuwelijking Heeren van
h e t Goije geworden. In 1294 komt een Gijsbreeht van Goije met den
titel van Ma a r s cha lk voor.
De bewoners van het Gooiland, die de buurschappen — later de dorpen —
bonwden en de gronden in gemeenschappelijk bezit hadden, houd ik voor
Saxers, wegens de groote overeenkomst der plaatsnamen en gebruiken, met
wat wij in Twenthe en de Graafschap, evenals in Drenthe, vinden. Yolgens
den heer Perk (Gebrnik s r eg t en, blz. 4 en 5) waren zij Friezen. Bij de
verwantschap van beide stammen is ’t verschil welligt minder groot dan
het schijnen kan.
De toestand der Hilversnmsche fabriekarboiders en de ongezondheid der
plaats, gaf in der tijd aanleiding tot een’ levendigen pennestrijd. Dr. v an
Hen g e l had dienaangaande zeer ongnnstige berigten gegeven in de Sch a t
der Ge zondhe id 1861, en in de Economist-1862. Dr. S. Corone l
bragt in een nitvoerig opstel, in de Gids 1863, de zaak ter algemeene kennis.
Een Hilversnmsch fabrikant, A. Pe rk Yla ande r en, gaf een brochure
tot weerlegging van vele beschuldigingen in ’t licht. Als de rde s tuk van de
Bi jdragen ov e r de g e n e e s k u n d i g e pla ats-beschrij v ing va n Nede
r l a n d , versehenen in 1875 zeer nitvoerige mededeelingen omtrent den
toestand van het Gooi en bepaaldelijk van Hilversum, met vele statistieke
tabollen. Dr. J. 3. G. J. Mol leverde een tegensehrift: Hi l v e r s um en de
Trompenberg.
De leek en vreemdeling onthoudt zieh van een oordeel. Hij vergelijke de
gegevens, toetse de bewijzen voor en tegen; hij hoore deskundigen en zie,
zooveel hij kan, uit’ eigen oogen. In elk geval kan velerlei verbetenng vermeld
.worden, in de laatste jaren tot stand gekomen.
De geschiedenis der outginning van ’s Graveland is te vinden Gebruik s -
r eg t en, b|z> 52—54.