8 LIMMBN EN BAKKUM.
in de 10de eeuw wordt vermeld, even als Castricum in 1573 in
kolen gelegd, en waar in 1799 het slottafereel van den Engelsch-
Russischen veldtogt werd gespeeld, toen na den slag bij Castricum,
op een aanbeeld van de smidse, de overeenkomst werd ge-
teekend, waarbij de vreemde troepen zieh tot terugkeer naar
hun schepen verbonden en de hoop van den verdreven stadhou-
der in rook vervloog.
Tusschen die beide dorpen in , aan den voet der duinen, lig-
gen de roode daken van het oude B a k k u m , een nederig,
schilderachtig gebucht, thans onder Castricum, oudtijds onder
Egmond behoorend, in 1629 als afzonderlijke heerlijkheid door
de Staten van Holland en West-Friesland aan Cornelis van der
Mijle verkocht. De ;,Heinmannekens” , die vroeger de bosschen
in den omtrek bewoond moeten hebben, — goedige kabouter-
mannetjes, die niemand leed deden, — zullen wel door het
gillen van de stoomfluit zijn verdreven, zoo zij ni<;i reeds ver-
jaagd zijn door de ontginning van uitgestrekte woeste gronden,
door koning Willem I in 1829 begonnen. Voor de wandelaars
hadden zij niet behoeven te vlugten! Die zijn hier niet in grooten
getale te vinden en waren er nooit overvloedig, al leverde de
zandweg tusschen C a s t r i c u m en E gm o n d - b i n n e n met zijn
weelderig houtgewas overvloed van natuurschoon. Een noodlot-
tig bezoek ontvingen die van Bakkum in 1573, toen Spaansche
ruiters ook hier den rooden haan lieten kraaijen, en een bange
dag was ’t voor de nederige b u u rt, toen zij den 6den Oct. 1799
het tooneel eener geweldige worsteling tusschen Fransche en
Russische troepen was.
Allengs wendt de spoorbaan zieh meer in oostelijke rigting
en dus verder van de duinen, de landstreek doorsnijdend, die
wij "vroeger hebben bezocht. Tusschen de R. C. en Prot, kerken
van Heilo, längs de bosschen van N i j e n b u r g , waarvan het
heerenhuis een oogwenk is te zien aan het einde der fraaije
beukenlaan, längs den A l k m a a r d e r h o u t , bereiken wij het
Station der oude hoofdstad van N. Kennemerland, en na passend
oponthoud stoomen wij verder. Het Noord-Hollandsche kanaal,
dat wij hier oversteken, kunnen wij nog eenigen tijd met het
oog volgen, gelijk het längs de roode daken van Koedijk door
de vlakken velden loopt, en de hooge duintoppen van Schoorl
zien wij nog schemerend in de verte. Voorts nemen wij afscheid
van alle liefelijkheid. ’t Is een wonderlijk land, waardoor wij
reizen, zoodra wij den zandigen grond hebben vertaten, waarop
het armoedige dorpje St. P a n c r a s is gebouwd en waar voor
eeuwen het bloeijende, door Jan I verwoeste V r o n e n moet hebben
gelegen. Eigenlijk is ’t maar ten halve l a n d ' t e noemen. Ontel-
baar zijn de breede en smalle slooten, waarin eilanden en schier-
eilanden drijven. Hier kunt gij zien, hoeveel kool er in de
wereld verkocht wordt. ’t Is kool, kool en nogmaals kool; roode
k o o l, witte kool, groene kool. En ziet gij ak k e rs, waar geen
kool wordt verbouwd, dan bespeurt g ij, dat die met uijen be-
teeld zijn. Huizen ziet gij weinig. Alleen hier en daar de afge-
knotte piramide van het leelijke Noord-Hollandsche boerenhuis,
dat voor drie vierde dak is. Nu en dan rijst uit de verte een
kerktoren omhoog, of wijst iets, dat op een boschje gelijkt, de
plaats a an , waar een in de lengte längs een voetpad gebouwd
dorp ligt. Menschen ziet gij nagenoeg in ’t geheel n ie t, tenzij
soms een’ enkelen boer, die in zijn schuit naar zijn’ koolakker
vaart. Toch is de landstreek digt. bevolkt, maar de spoorweg
blijft van alle dorpen tamelijk verwijderd. Ook welvaart is er
genoeg, want de velden zijn vruchtbaar, maar uw zoekend oog
bespeurt niets, waaruit, gij die welvaart der bevolking zoudt
kunnen opmaken. Ook heeft deze mengeling van slooten en akkers
eene eigenaardige belangrijkheid. Wij zijn immers in West-Friesland,
het oude gebied der erfvijanden van Holland, het tooneel
van zooveel mislukte krijgstogten en bloedige worstelingen. Hier
vond zoo menig wijd vermaard edelman een’ roemloozen dood.
Hier zonk zoo menig zwaar geharnast ridder, met zijn’ gepant-
serden hengst in het verraderlijk moeras. Hier zijn twee graven
van Holland met knuppels dood geslagen. Hier woonde ’t ontem-
baar ras van stoute stroopers, door geen dapperheid of krijgs-
kunst te overwinnen, zoolang zij bleven op hun eigen terrein