met mollig mos bedekte helling forsche stammen omhoog rijzen;
tusschen fiere mastboomen, als zuilen in dezen woudtempel geplant;
längs telkens nieuwe vijvers en beekjes, nu verdwijnend
voor het oog, dan weer ons een wijle tijds verzellend op ons
pad, willen wij dwalen. Gij verlangt hier geen’ gids, die u eom-
mandeert: „Nu regts op de flank, ■—- nu twee minuten re g tu it, —■.
nu zes passen links!” — Uw oog wil opzien en rondzien, niet
staren op de doode bladeren van een reisboek, dat u met groöte
juistheid voorrekent, wat gij zien moet, op straffe van, te huis
gekomen, het vonnis te hooren: „Hebt gij dat niet gezien ? Dan
hebt gij niets gezien.” Er zijn op Lichtenbeek paadjes genoeg
en stille plekjes en stoute boschpleinen en schoone boomgroepen
en liefelijke waterpartijen, die gij in deze bladzijden niet vermeld
zult vinden, want verwacht geen’ beredeneerden catalogus van
schoonheden en bezienswaardigheden. Welligt zwerft een ander
een’ anderen kant uit en vindt, wat wij' misten, en m ist, wat
wij vonden | maar dwalen, zoeken, verrast worden is' meer dan
het halve genot van een’ zwerftogt door het bosch, en waar de
wandeling over eep landgoed alleen is toegestaan „onder ’t ge-
leide van den tuinman” , daar zal ons niets ontgaan , dan alleen
het beste van alles: — ’t verrukkend en verkwikkend gevoel van
vrijheid, van vrijheid, om te loopen waar gij wilt, öm te rüsten
als gij wilt, om u op het mostapijt uittestrekken en te staren
naar den hemel tusschen de takken en te luisteren naar het
gonzen der insecten", zoolang gij wilt. Niettemin, ’t zou jammer
zijn, als gij den grooten vijver zoudt misloopen, wiens water-
spiegel hooger ligt, dan het omringend terrein en waaruit beekjes
stroomen, zieh straks verliezend in het bosch den grooten
vijver met het eilandje, waarboven de vlaggestok uitsteekt — den
grooten vijver, met de waterplanten aan zijn boorden en het
weelderig höutgewas, dat hem van alle kanten omzoomt en zieh
met zijn sierlijke lijnen en prächtige kleuren spiegelt in de
kalme, heldere oppervlakte.
Niet ver van den vijver is de grens van het goed. Een wilde
zandweg, met ruwe grijze en geelbruine kanten, waarop de
heideplant tie r t, die zieh in het donkere dennenbosch verliest,
geeft ons, na het vriendelijk boschtafereel en de fraaije water-
partij, eene andere zijde van het landschap te zien. Hier staan
bij een zijhek de jagtpalen van L i c h t e n b e e k en Wa r n s b o r n ,
en als wij dat hek zijn doorgegaan, dan betreden wij het grond-
gebied van het derde der groote landgoederen, waarover onze
weg ons heden voert. Warnsborn —- of Wa n s b o r n , de l u s t
i g e b r o n — bestaat hoofdzakelijk uit twee d eelen-. h e t
Ho o g e r f , van ouds een deel der Mariendaalsche bezittingen,
h e t L a a g e r f , in 1428 als een heideveld door hertog Aernout
aan Johan van Postei afgestaan, in 1516 een eigendom van het
St. Agnietenklooster te Arnhem, als kloostergoed aan de Staten
van het Veluwsch kwartier vervallen, en in 1640 aan Gerrit
Everwijn verkocht. Thans vörmt het eene bezitting van zeshonderd
bunders. De beukenlaan, die wij binnentreden, en d ie , tusschen
dennenbosch en bouwland, van lanen omzoomd, op het huis
aanloopt, b r e n g t, ons längs een paar nette woningen, waar wij
haar vertaten, om eerst nog wat rond te zwerven. Ondanks de
nabijheid van Mariendaal en Lichtenbeek, vertoont Warnsborn
een van beiden verschillend karakter. Hier vinden wij niet de
hoogten en de vergezigten van het eerste, al ontbreekt het niet
aan golving van het te rre in , waardoor bevallige heuvels worden
gevormd;, met hakhout bezet, met rogge en boekweit bezaaid,
of met rijzige dennen beplant. Het heeft veel meer open ruimten,
met onderscheidene gewassen beteeld, meer afzonderlijke den-
nenbosschen, waarlangs de wegen zijn gelegd, meer lanen längs
uitgestrekte akkermaalsbosschen, dan Lichtenbeek , waar de weg
grootendeels door digte en aaneengeschakelde bosschen leidt.
Van tijd tot tijd zien wij d e . geele muren van het heerenhuis
tusschen sierlijke boomgroepen schemeren, en onder de fraaije
partijen behoort een groote weide, hier en daar met statig hout
en bonte runderen, vreedzaam onder het lommer herkaauwend,
en een snelvlietende b eek , die zieh tot een’ ruimen vijver ver-
breedt, terwijl de allengs rijzende grond een liefelijk en afwisselend
landschap vormt. Den grintweg, die het goed doorsnijdt, houden