door de stad uit te voeren ?” „inpoldering van het I J , of geeh
inpoldering?” En Amsterdam bleef het antwoord niet schuldig.
Jaren lang werd onderzocht, geadviseerd, gestreden; inmid-
dels kwam de zaak meer tot klaarheid en onderging ’t oorspron-
kelijke plan belangrijke wijzigingen. De openbare meening werd
er allengs meer voor gewonnen. Amsterdam beloofde drie millioen.
De regering deed een voordragt tot verbetering der Amsterdam-
sche en Rotterdamsche waterwegen, en in December 1861 ontving
de heer Jäger c. s. de concessie. En jaar later nam de Tweede
Karner der Staten-generaal de voordragt a a n , door Thorbecke
krachtig gesteund en verdedigd. Meer nog dan door de
materiele gevolgen, gevoelde de kloeke staatsman zieh aangetrokken
door „de verhooging van zelfvertrouwen en van zedelijke kracht,
die daarvan de vrucht kon zijn, ” en Z. M. de koning bekrachtigde
den 24sten Jan. 1863 het den vorigen dag door d e E e r s t e Ka r n e r
goedgekeurde wetsontwerp. Toen zong W. D—S. zijn gespierd,
misschien wat gewrongen lied s
AAN HET KABINET DES KONJNOS.
Den volke diör vertrek in ’t vorst’lijk ’s Gravenhage,
Zoo stil door ernst en zorg van ’t staatsbeleid bewoond!
Dat voor des Honings blik de grootsohe toekomst dage,
Die ’t oude Holland wacht, nu ’t weflr zoo jong zieh toont!
Hem straal’ z e , als, met de vaart der blijdschap in de vingren,
Aan ’t weörgaloos b e s ta a n hij fier zijn zegel h e o h t,
Tot hij in ’t h a a s tig Schrift h e t eikenloof zie slin g ’r e n ,
’t Geen lat’re, dankbare eenw er om zijn beeid voor vlechtl
Maar al woeijen de vlaggen uit in de Amstelstad, al open-
baarde zieh de algemeene geestdrift op ’s konings verjaardag
als hulde aan den vorst, wiens belangstelling in de zaak openbaar
w as, met vlaggen en feestvieren kwam het kanaal niet tot stand.
Nog herhaaldelijk kwarnen donkere, dreigende wolken opzetten,
totdat eindelijk de oprigting van de K a n a a l -Ma a t s c h a p p i j
en het volteekenen van de leening, in Nov. 1864, de geldelijke be-
zwaren uit den weg hadden geruimd; en den 13,Irai Maart 1865 stak
Het We r k VoI bEagt. 33
de prins van Oranje de eerste spade in het zand. Het groote
werk was begonnen, om den dam te verwijderen, die Amsterdam
van de zee hield gescheiden.
Wij brengen een bezoek aan het v o l t o o i d e kanaal. Dat
heeft natuurlijk zijn groote belangrijkheid. Maar met hoeveel
belangstelling hebben duizenden ook de werkzaamheden gadege-
slagen, terwijl alles nog in wording was! Yeel en velerlei was
er te zien. Met de doorgraving van^het kanaal stond de afdam-
ming van het I J in verband. Ten Oosten van Amsterdam, bij
Schellingwoude, werd de kapitale schutsluis gebouwd, die het
water uit de Zuiderzee moest keeren. Wie het gansche werk
wil overzien, die moet beginnen met de wandeling naar de
O r a n j e s l u i z e n . Hij vindt er een’ zwaren dijk, dwars door
het I J , waarin drie schutkolken, een uitwateringsluis en drie
inaalsluizen, waarop een stoomgemaal isgebouwd, sterke muren,
zware deuren, menigvuldige palenreeksen, tot remmingwerken
dienende. Talrijke binnenschepen, enkele stoombooten ziet hij
e r, terwijl zij geschut worden of wachten, of wegzeilen en voort-
stoomen, — een indrukwekkend en levendig tafereel. — Maar
niet minder treffend was het gezigt, toen, in den cirkelvormigen
kistdam, die de werkzaamheden beveiligde, de weeke grond werd
uitgegraven, de lange palen werden geheid , de werklieden in de
diepte dooreenwoelden, het stevige metselwerk werd aangebragt.
In April 1870 waren de funderingswerken ■ gereed. Z. M. de
Koning plaatste den 29^n dier maand den gedenksteen, en 18
Maart 1872 stroomde het water door de voltooide sluizen, terwijl
m Jumj de opening, voor de scheepvaart in den dijk behouden,
voor goed gesloten werd.
Aan het W e s t e r h o o f d t e Amsterdam ligt de stoomboot,
ie ons door het kanaal tot aan de spoorwegbrug te Velzen
brengt. Aanvankelijk heeft het I J nog een aanmerkelijke breedte
behouden, al is een vrij groote inham aan de overzijde ingedijkt,
en het schoone, wijd vermaarde stadgezigt op het „Venetie van
et Noorden” is nog niet weggenomen. De nieuwe dijken, waar-
boven torens en boomen uitsteken, als boven oude vestingwallen,
3