geworden en met moeite naar den Haag vervoerd, om daar te.
sterven. _ Ook la ter, tot in de laatste jaren toe, werd de be-
zitting allengs belangrijk uitgebreid en vrij wat heide tot bosschen
aangelegd. Prins Willem schijnt rnaar weinig op Soestdijk te zijn
geweest, al hadden de Staten van Utrecht, om er hem het verblijf
aangenaam te maken, hem de hooge, middelbare en lage
heerlijkheid van Baarn, Soest en Eembrugge opgedragen, waarbij
een weinig later nog die der beide Eemnessen ■ werd gevoegd.
Meer aantrekkelijkheid had het goed voor de weduwe van ’sp n n -
sen erfgenaam, Jan Willem Friso. Na diens vroegen dood ver-
wisselde Maria Louisa van Hessen Kassel — „Marijke Meu” —
niet zelden haar hof te Leeuwarden of haar huizinge in ’t Oran-
jewoud . voor het jagstslot te Soestdijk. Ook Friso’s zoon, prms
Willem IV , en vooral diens weduwe, prinses Anna, bragten me-
nige maand hier door en de laatste vooral deed veel tot ver-
fraaijing der plantsoenen en tot vergrooting der bezitting. Op de
verkooping van de tuinsieraden en planten van den Eult heeft
zij vrij wat aangekocht. Enkele malen vinden wij prins Willem
V op Soestdijk, maar de omstandigheden waren voor een rustig
verblijf niet uitlokkend. Vooral in 1787 was het slot memgmaal
door Hollandsche of Pruisische Poepen bezet en in 1795 werd
alles verbeurd en tot nationaal eigendom verklaard. Toen was
het huis een tijd lang logement. Koning Lodewijk, de rustelooze
zwerver, kwam. er in Mei 1808 voor een paar weken, tot önuit-
sprekelijke verveling van zijn hovelingen. ’t Moet er toen ook
droevig en verwaarloosd hebben uitgezien, zoodat s konings ge-
volg het alles behalve een „maison de plaisance” noemden en
aller hart openging, toen het verblijf er weer werd opgebroken
en het hof naar het Loo toog. Maar in 1815 kwamen beter dagen.
Soestdijk werd niet alleen in eere hersteld, maar tot hooger luis-
ter rees h e t, en wie het nu een l u s t s lpt /noemt , die behoeft
het niet meer met bittere ironie te doen.
De bouwmeesters, aan? wie de herstelling van het oude jagt-
huis in 1815 werd opgedragen, vonden er een deftig gebouw
van drie verdiepingen-, met een’ prächtigen stoep van twaalf
treden en een fraai balkon boven den hoofdingang. Aan elke
zijde der deur waren zes vensters, terwijl de gevel van rooden
baksteen met pilasters van zandsteen versierd was, en een hoog
d a k , met dakvensters en kloeke schoorsteenen, het geheel kroonde.
Het voorplein, door een ijzeren hek vari den weg gescheiden,
was aan weerskanten met nevengebouwen betimmerd, oorspron-
kelijk tot stallen ingerigt, maar reeds door Maria Louise in ver-
blijven voor haar hofbedienden veranderd, want het huis, tot
jagtslöt bestemd, was voor een paleis veel te klein. Door het
aanbrengen van twee uitgestrekte vleugels werd in dit gebrek
wel eenigszins voorzien, maar de inwendige verdeeling van het
gebouw was niet te veränderen en in genoegzame overeenstem-
ming te brengen met de eischen en behoeften van later tij'd. Ook
verkeerde de bouwkunst in die dagen juist niet in een tijdperk
van bloei, en het monumentale karakter van prms Willem’s jagt-
huis ging verloren, toen het balkon verviel, de stoep door een
halfronde, eenvoudige steenen trap werd vervangen, een vlakke
lijst met vensters het halve dak verborg en de witte pleister alle
bouwkundige sieraden bedekte. Niettemin maakt het;i lustslot in
zijn tegenwoordige gedaante ;een’ hoogst aangenamen in d ru k ,
gelijk het daar ligt aan het ruime voorplein met zijn beide sier-
lijke vleugels , die zieh aan het hoofdgebouw aansluiten en in
een’ halven cirkel zieh over een aanmerkelijke breedte uitstrekken.
Het vertoont zieh gelijk het iS: — als :een -vorstelijk zomer-
verblijf. Het groote grasplein, van een’ breeden rijweg omringd,
met bloemperken en heesters, met hooge populieren en een viertal
kostbare vazen versierd, aan twee zijden ingesloten door zwaar
en donker h o u t, met het uitgestrekte gebouw aan het e in d e ,
met den prächtigen straatweg er längs en de statige Koningslaan
er tegenover, vormt een grootsch gehe el, eener vorstelijke woning
waardig, terwijl de helder witte muren, de ■ bevallige lijnen der
vleugelgebouwen, de open zuilengangen, de veelkleurige, frissche