groeiden grond der statige laan en in de toppen mischt het als
op het strand, waar de golven breken. Maar als straks de tee-
dere groene bladeren zieh welven als een kroon boven het beuken-
bergje, als de dennen gloeijen in de avondzou en als een nevel
van tintelend goud over het boschpad hangt, als de geuren van
het woud de lucht vervullen en alom het lied der nachtegalen
schalt in de plegtige stilte , dan hier, te droomen en te dweepen!
Wij kunnen de voorkeur van Helmond’s ingezeten, van de jon-
gen met een toekomst vol hoop, van de ouden met een verleden
vol herinneringen, voor de Wa r a n de in ’t algemeen, voor dit
plekje in ’t bijzonder, niet onredelijk achten.
Maar verder dan de Waraude hun’ romantischen zwerftogt
uit te strekken, zou althans voor verliefden niet raadzaam zijn,
teu minste niet in het jaargetijde, waarin wij den binuenweg naar
Croy gaan bewandelen. Het bosch is ten einde, en tevens verlaten
wij het grondgebied der Heeren van Helmond en de gebaande
paden. Voor droomen en dweepen is de taaije leemgrond en het
diepe karrespoor vol slijkerig water niet bijzonder geschikt. ’t
Is geen tijd om te minnekozen, als de voet zijn rustpunt zoeken
rnoet op het gladde kantje, of van kluit op kluit moet huppelen,
of onvervaard door de geele brei moet waden. Wij zijn met be-
hulp van een boomtak de zwalpende plank over de gezwollen
beek overgekomen, en wij hebben in het bruinroode water, even
als te Helmond in de Aa, een der eigenaardigheden gezien van
den bodem, die tot groot verdriet van landheer en b o e r, zoo rijk
in ijzeroer is en aan alle stroömpjes en slooten die vreemde kleur
geeft. Aan de andere zijde der beek verändert het landschap ge-
heel van karakter. In plaats van de vrij hooge bouwakkers, läge,
veenachtige weiden en hooilanden. In plaats van de voren, door
den ploeg getrokken, de gaten, waar tu rf is gestoken. In plaats
van het digte bosch, een mim uitzigt over vlakke, deels blank
staande velden, waarboven fantastische, wilgen uitsteken en waar
doorheen de smalle weg tusschen berken en elzen zieh slingert.
Wij hebben hier een staaltje van Oud-Brabant in den wiutertijd, —
den wintertijd genomen in den ouden zin des woords, toen men
maar twee jaargetijden had, w i n t e r e n z o m e r , officieel elk
van zes maanden, maar waarvau in werkelijkheid aan den winter
wel het leeuwendeel toekwam. Als de kar inet kalk längs dezen
weg van Venlo komen moest, dan mögt de bouwheer van Croy
waarlijk liaast wel naar iets anders uitzien, om de muren van
zijn slot mee op te metselen! Als geschut en legertrein längs
dergelijke paden moest worden vervoerd, dan waren inderdaad
de bürgten in zulk een landstreek veilig genoeg, al bragt eeuw
op eeuw de middelen van aanval tot hooger. volkomenheid! Maar
ook, hoe afgezonderd moeten de edelen hier hebben geleefd, en
hoe afgesloten van de wereld moeten dorper en boer hier hebben
gewoond, al die eeuwen lang, eer de toch zoo eenvoudige kunst
om wegen hard te maken, op eenigszins ruime schaal werd toe-
gepast! Geen wonder, dat die oude Toxandriers, ruw en onheb-
belijk, ver van elkander in afgezonderde buurten huisden en ’t
den apostel Lambertus niet ligt viel, tot hun dorpen en tot hun
harten den toegang te vinden! En ’t zou ons niet bevreemden,
als Jemand, van den weg afgeraakt, in r een’ toestand kwam, als
waarin de keizerin-weduwe de gelofte deed om, tot dank voor
haar redding uit het moeras, een klooster te stichten, en waarin
de kreet: ,,’k . b i n d e r i n ” haar ontsnapte, die naar het volks-
verhaal aan ’t door haar gebouwde convent B i n d e r e n zijn’ naam
gaf. Toch ontbreekt het dit woeste landschap evenmin aan schoon-
heid, als het meer liefelijk oord, dat wij achter ons lieten. Daar
is in die bijna zwarte velden, in die blinkende waterplassen, in
die ruige slootkanten, in die verwaaide en verkromde stammen,
in dien eenzamen achterweg, een sombere, aangrijpende poezij,
en menig punt zou den Schilder stof geven voor een treffend
tafereel! Ook ontbreekt het niet aan woningen van menschen,
al zien wij ze op tamelijk verren afstand. Zonderling, en met de
vreemde natuur in niet oneigenaardige overeenstemming, is de
alleen staande toren van S t i p h o u t daar ginds. Het dorp ligt
vrij wat verder. Ook de kerk is derwaarts verplaatst. De eenzame
toren bleef, waar het voorgeslacht hem stichtte, — waarin 1341
de bli ksem insloeg en de kerk vermeide, uit wier brandende