bewaren. Even als deze b ü rg t, maar reeds veel langer, zijn de
Eurgten der M e n a l d a ’s en J e l d i n g a ’ s, sterke wijkplaatsen
van strijdlustige edelen, verdwenen, en verdwenen is ook het
klooster, dat eenmaal aan Schildwolde vermaardheid gaf, dat
in ’t begin der 13de eeuw door de geweldenarijen van H e n d r i k
v a n S c h i l dw o l d e en de bloedige twisten, daarover oütstaan,
tot zelfs aan het Pauselijk hof een treurige bekendheid verkreeg.
Door de voortdnrende oorlogen en verdeeldheden in den lande
leed het klooster herhaaldelijk zöo gevoelige schade, dat het ge-
sticht, met zijn bezittingen en servituten, zijn lusten en lasten,
reeds in 1401 met het H u i s d e s L i c h t s te S ch a rm e r ver-
eenigd werd. De plaats, waar het stond, wordt nog aangewezen
in de buurt h e t kl o o st e r , op een groot, met grachten omringd
gtuk land, waarop, ten deele van de oude steenen, twee boeren-
huizen zijn gebouwd.
Maar de schoone toren bleef tot nog toe gespaard. Een
drietal juffers, zoo verhaalt de overlevering, heeft een drietal
gelijke torens uit eigen middelen gebouwd, den eenen hier in
S c h i l dw o l d e , den tweeden te O n s tw e d d e in ’t W e s t e r -
w o l d s c h e , den derden te H o lw i e r d a nabij de Eems . De
laatste heeft zijn spits verloren, de tweede moet nog in goeden
Staat verkeeren. Die hier op het hoog gelegen kerkhof oprijst,
had wel door bliksemvuur geleden, maar in 1829 werd hij
hersteld met een zorg en een vrijgevigheid, die destijds alles
behalve gewoon waren en ook thans nog misschien zeldzaam
genoeg zouden zijn. De kloeke Vierkante onderbouw eindigt in
vier, met rondbogen versierde en — behalve aan de gerestaureerde
voorzijde — op een driedubbele rij van kleinere bogen rüstende
puntgevels, en daarboven verheft zieh de ranke achtkantige spits,
die een verguld paard als windvaan draagt. ’t Geheei is van
baksteen opgemetseld en behoort zonder twijfel tot de zeer be-
langrijke gedenkstukken onzer kerkelijke bouwkunst. Het nederig
dorpje aan zijn voet mag trotsch zijn op zijn’ edelen toren,
maar met zijn vriendelijke huizen en zijn rijk geschakeerde
boomgroepen, vormt het ook een liefelijke omlijsting voor het
schoone bouwwerk, waaromheen het zieh vertrouwelijk legert. Te
zamen geven zij ons voldoening van den omweg, dien wij om
hunnentwille maakten en de vreemdeling, die in den omnibus,
tusschen Hoogezand en Appingadam, Schildwolde doorrijdt,
moet er een aangename herinnering van medenemen, als straks
zijn oog weer over onafzienbare velden en open, schaduwlooze
grintwegen weidt.
De k erk, op eenigen afstand van den toren, in 1686 gesticht,
heeft niets opmerkelijks, maar op het kerkhof liggen enkele fraai-
bewerkte zerken, en onder de zerksteenen, tot trappen naar het
kerkhof gebruikt, zijn er eenigen van rooden zandsteen, niet
onwaarschijnlijk van oude lijkkisten afkomstig.
Met genoegen wandelen wij nog eens den G r o e n e n dijk
terug; wij bereiken weer het p u n t, waar die zieh bij de trek-
vaart op Groningen aansluit; wij komen de nieuwe, groote villa
op den hoek, naast h e t H e e r e n h u i s , voorbij, en na een’ af-
scheidsgroet aan deze onze rustplaats, slaan wij de lauge laan in ,
waardoor het eerste deel van den weg naar Noordbroek heen-
loopt. Wij houden aanvankelijk het bosch van Fraylemaborgh
nevens ons 'en door eene opening in het hout krijgen wij nog
een laatste gezigt op den zijgevel van het huis. Voorts blijven
nog geruimen tijd beulcen en elzen ons vergezellen, en de boek-
weit, die op den veengrond tie rt, vertoont nog op talrijke velden
zijn witte bloesems. Maar als wij den Ve e n di jk achter ons
hebben, dan komen wij weldra aan de grens der kleistreek. En
daarmede hebben wij E i v e l g o en de O m m e l a n d e n weer ver-
laten. Wij zijn het Oldambt binnengetrokken, het oudtijds vrije
en oppermagtige Friesche landschap', door ,/hoofdelingen be-
stuurd, allengs onder de heerschappij van de twee magtige ge-
slachten Gockinga en Houwerda gekomen; sedert de onderwerping
dier edelen in 1444 en 1490, eene heerlijkheid van de stad Groningen
geworden e n , behoudens de vervreemding gedurende de eerste