groeven, had de reiziger niet op een onderkomen mögen reke-
nen. Had het prächtige militaire schouwspel hem derwaarts ge-
lokt, dan mögt hij wel bij tijds elders zijn rustplaats hebben
bereid. Wee den roekelooze, die bij avond aanklopte en afge-
wezen werd! Wee den vermoeide, die nog 3 O de drie lanDge uren
naar Apeldoorn afleggen moest! Maar wie den nacht in Millingen
kon vertoeven, hij zou ’s morgens verrukt zijn geweest door
den eersten blik op den prächtigen straatweg, opklimmend tegen
de trotsche Soerensche bosschen, waarin hij zieh, een uur ver-
d er, verliest.
Minder fraai is de weg van ’t Uddelermeer naar het A a r d -
h u i s , dat niet ver van den ingang van het Soerensche bosch
ligt. Wij zien het „kleine meer” , maar van al de schatten
daarin verborgen, bespeuren wij niets. 't Is ook „grondeloos”
en bespot nog steeds de pogingen, om het leeg te malen en
zijn’ bodem te onderzoeken. De grootste schat, dien het ople-
v e rt, zal wel de brandstof zijn, door de boeren er uit opgebag-
gerd. Het kleine U d d e l — het U t t i l o c h , waar in 793 Wa l t
h e r en R i c h l i n t een hoeve met een huis aan de abdij van
L a u r e s h am schonken —- komen wij door en wij overzien de
frissche, welige weiden, die zijn’ omtrek versieren. ’t Voornaam-
ste gebouw is de school, en hebt gij tijd en lust een’ man te
ontmoeten, wien de Veluwe ten volle bekend is, wien ’t boven-
dien aan wetenschappelijke ontwikkeling geenszins ontbreekt, in
den onderwijzer A a r s s e n zult gij iemand vinden, gelijk gij
welligt hier niet zoudt hebben verwacht. Een weinig verder ligt
„ h e t H o f ” onder de beuken: de oude villa, het prinselijk jagt-
huis van later tijd, waar „de groote. Erits” met zijn’ koninklij-
ken vader in 1738 de gast was van den prins van Oranje. Yoorts
een schaapskooi en verder heide en eenzaamheid, waardoor de
witte grintweg doorloopt, totdat hij ons in de koele schaduwen
en onder de stetige gewelven van het heerlijk bosch tot nieuw
genieten leidt.
Hadden wij onderweg geen’ haast gemaakt, zoodat de avond-
schemering van den zomerdag ons aan het meer verraste, dan
zouden wij van de S o e r e n s c h e bosschen niets dan vorme-
looze omtrekken en donkere schaduwen zien. Want de duisternis
zou zijn gevallen, terwijl wij het uur gaans aflegden, dat U d d e l
van het A a r d h u i s scheidt. En de twee uren, die wij dan nog
tot Apeldoorn te" wandelen hadden, zouden ons lang genoeg
kunnen vallen, na den marsch, waarop wij niet veel rust kon-
den genieten en de gebaande wegen niet bij voorkeur gezöcht
mogten worden. - Welkoni is dan het rijtuig, van Apeldoorn ont-
boden, mits wij vervolgens nog gelegenheid hebben tot een be-
zoek aan het bosch. Willen wij evenwel op den togt van Putten
naar Apeldoorn in ’t voorbijgaan die Soerensche bosschen door-
kruisen, dan mögen wij ons onderweg niet ophouden. „Onmid-
delijk van ’t Station naar het Uddeler meer” zal dan het wacht-
woord moeten zijn, en zelfs dan zullen wij onzen tijd wel noodig
hebben, wanneer er sprake zal zijn van „nieuw genot in de
koele schaduwen, en onder de statige gewelven van het heerlijk
bosch.” Alleen h u n , die maar over eenen dag beschikken kunnen,
is ;het aan te bevelen, den togt op die wijze in te rigten.
Het .nadeel is er aan verbonden, dat zij altijd een schoon ge-
deelte van het woud ongezien moeten laten. Immers, het zooge-
naamde „achterste bosch,” tusschen het Aardhuis en den to i,
munt door zwaar en hoog geboomte niet u it, en in dit gedeelte
is ’t meest merkwaardig het ruime uitzigt van het balkon der ko-
ninklijke „chalet” en in de nabijheid der boerenwoning, terwijl
ook de 72 meter diepe put , een koninklijk gesehenk van koning
Willem I I I , opmerking verdient. Maar aan vergezigten ontbreekt
het ook verder niet, en zelfs ’t verlangen om een’ diepen put
te zien, behoeft niet onbevredigd te blijven, al mögt die bij het
Aardhuis ons ontgaan. Bij den to i , waar de grintweg naar H o o g-
S o e r e n zieh ter zijde afwendt, kunnen wij er eenen vinden,
maar weinig minder diep en bovendien om een wonderbaar sterke
echo vermaard, en ’t is juist tusschen dezen toi en Apeldoorn,
dat de straatweg het schoonste deel van het bosch doorsnijdt.
IV. 21