234 NOOB.D- EN MIDLAEEN.
etmaal te vertoeven met drie paarden, honden en windhonden,
een regt, dat de bisschop ten behoeve der ja g t, of terhuisvesting
van zijn’ ambtman, waarschijnlijk bezeten had. Ons zou ’t geen
voordeel doen en wij blijven dan ook maar onzen weg vervolgen.
Yan de hoogte, waar wij staan, overzien wij een ruim en vrien-
delijk landschap, met boerderijen en molens, met haver-en rogge-
velden en aardappelakkers, door boschjes omringd en afgewisseld,
en terzijde de witte k e rk , met haar laag koor en haar’ vrij dikken
toren, door een gewoon huisdak tusschpn twee brandgevels gedekt.
Achter de huizengroep van het dorpje, maar grootendeels door
daken en houtgewas verborgen, zien wij het groote meer in den
zonnegloed blinken. Als wij Noordlaren voorbij zijn, komt de
uitgestrekte waterplas met haar läge, groene zoomen beter in ’t
gezigt, hoewel nog altijd boschjes en boomgroepen beletten haar
in haar geheel te overzien. Vooral het digte bosch van het iand-
goed Me e rwi j k onttrekt het weer geruimen tijd aan ons oog.
Bij Meerwijk zijn wij reeds op Drenthschen grond en thans
ook hebben wij eerst de gemeente Haren verlaten, gelijk wij
een der grenzen van het Goorecht en het einde van het oude
domein der v i l l a C r u o n i n g a hebben bereilct. Onze eerste
indruk van Drenthe is geenszins ongunstig. M i d l a r e n is een
eenvoudig, landelijk gehucht, met schilderachtige schuurtjes en
groene hagen, en Meerwijk, dat den Heer v a n S w i n d e r e n
behoort, is een aanzienlijk goed, met nette boerderijen, statig
,, hout, frissche grasperken en een vrolijk, witgepleisterd heeren-
huis, dat aan de overzijde van de vruchtbare korenakkers tus-
schen het krachtig groen van kloeke boomen schittert. Ook bezit
Midlaren een tweetal hunebedden, beiden zeer geschonden,
maar waarvan een althans opmerkelijk is door den grootsten dek-
steen, die tot nog toe in ons vaderland bekend is. De zwaarte
van dezen steenklomp wordt op niet minder dan 52000 kilo geschah
Zij liggen niet ver van den weg, nagenoeg tegenover het
huis van Meerwijk, op de hoogte, waarover ook de grintweg is
aangelegd.
Was Midlaren de plaats, waar in de eerste helft der 13äe
ZUIDLAKENEKMEER. 235
eeuw de bürgt M i t z p e t e stond — zooals sommigen beweren, anderen
ontkennen en wij niet beslissen pjlp dan heeft deze bodem
vrij wat bloed van Groningers en Drenthers gedronken, dan zijn
deze stille heuvelen het tooneel geweest van meer dan een’ bloe-
digen en hardnekkigen strijd, in de lange jaren van onrust en
verwarring,: toen heftige partijschappen woedden en stad en bisschop
worstelden om het oppergezag. Maar ook al hebben wij
die min of meer raadselachtige sterkte elders te zoeken, niettemin
heeft hier vaak de geharnaste hand zwaar op den landman g e d ru k t,
waar de Saxers stroopten, de „Zwarte hoop” plunderend en blakend
rondtrok, de Munsterscheu brandschatten en roofden.
Vöör ons rijst de spitse toren van Z u i d l a r e n op, maar niet
in lijnregte rigting leidt de weg ons derwaarts. Hij maakt nog
een aanmerkelijke kromming en voert ons op niet verren afstand
van het meer, dat wij van hier, zoo niet in zijn gansche uit-
gestrektheid, dan toch over een groote uitgebreidheid kunnen
overzien. ’t Is een ontzaggelijke watervlakte, wier läge oevers
aan de overzijde zieh naauwelijks laten onderscheiden, en die zieh
in het verre verschiet verliest, terwijl op den voorgrond het
heldere groen der hooilanden, -in den winter overstroomd, krachtig
tegen den donkerblaauwen, rüstigen Spiegel afsteekt. Beweging
zien wij er heden n ie t; geen zeil van visscher- of beurtman
zweeft er boven, ggen schuitje zelfs schijnt er te drijven". ’t Is
of het sluimert, evenals de hooggepluimde biezen aan den kant
en de blaauwgrijze wilgen in de velden, waarin zieh de glooijingen
van den heuvelrug verliezen.
Hoe meer wij Zuidlaren naderen, des te levendiger wordt
het landschap. Goed bebouwde akkers, welig eikenhakhout op
de wallen, boerenhofsteden en arbeiderswoningen, een groot
bosch, waarboven de toren uitsteekt, weldra heerenhuizen met
bloemrijke tuinen, prächtige beuken, in dubbele rij den weg
met hun krachtige zuigers overwelvend, verkondigen ons de nabij-
heid van een der fraaiste dorpen van Drentherland, en weldra
hebben wij het voor ons, met al zijn toebehooren, zijn’ b r in k ,
zijn k e rk , zijn raadhuis, zijn school, zijn smidse en zijn oud-
adellijke havezathe.