van den grond, waar n de ranke dennen hun wortels u itslaan,
waarin de beuken welig tie re n , waar de berk met haar fijne
zilveren schors en haar luchtig netwerk van twijgen groeit en
het digte akkermaalshout längs de zandwegen wast. Dergelijke
streken behooren uit den aard der zaak tot de vroegst bewoonde
gedeelten des lands, gelijk zij het rijkst zijn aan natuurschoon.
Zijn zij bovendien niet te ver van groote steden verwijderd en
vandaar gemakkelijk te bereiken, dan worden zij van zelf de
uitspanningsplaatsen, waar de stedelijke bevolking kornt zoeken,
wat zij tusschen de hooge huizen en op de met keijen bevloerde
straten harer woonplaats missen moet. En roept de mindere
vruchtbaarheid van den bodem de behoefte aan bevrediging van
de levensbehoeften veler ingezetenen door fabriekmatigen arbeid
in het leven, de schoonheid van het landschap zal, door de tal-
rijke bezoekers die zij tre k t, een milde bron van voorspoed
worden.
Zoo is het ook met h e t Gooi . Reeds voor eeuwen was hier
een volksstam gevestigd, van wien de steenen getuigen en die
in allerlei volksgebruiken herinneringen van zijn leven achterliet.
Rijk aan natuurschoon mag het Gooi worden genoemd. „Beklim
ik een’ der heuvels” — zoo zingt de grijze Lambertus Horten -
sius, in sierlijk Latijn, van de landstreek waar h ij, na langen arbeid
en ontzettende levenservaringen, zijn’ ouden dag in rust mogt
doorbrengen, t— i.-bekliin ik een’ der heuvels, dan zie i k , ten
oosten, in ’( midden der bosschen, het hooge Amersfoort; naar
’t westen Utrecht, de groote stad; wendt gij het oog naar het
noorden, dan ziet gij op den helderen boezem der Zuiderzee de
visschers bezig met hun bedrijf, en ver daarachter het vlalcke
Waterland. Naar het zuiden vindt men uitgestrekte landen, door
dorpen omgeven, waar de landman den grond met het harde
ploegijzer klieft; boven de heuvels steken de toppen der wouden
uit.” _ Ook de anders zoo kalme schrijver van d e n T e g e n -
w o o r d i g e n s t a a t v an H o l l a n d spreekt met hooge ingeno-
menheid van het Gooi. „Deze verscheidenheid van grond lokt
jaarlijks veele Inwoners der omgelegene Steden en plaatsen naar
Gooiland, om den Bloei der Boekweit te beschouwen en zig te
verlustigen met de bevallige Gezigten dezer Landsdouwe, die om
haare menigvuldige veranderingen eene aangenaame verwonde-
ringe baaren in zulken, die zelden of nooit anders dan laage
Weilanden gezien hebben. Hier vertoonen zig tusschen de ruwe
Heide op de Heuvelen en in de Dalen de vrugtbaarste Akkers,
sommige bezaaid, sommige afgemaaid, anderen met een witten
bloesem bedekt , die men zieh als een zee van melk kan ver-
beelden. Op de hoogste Heuvelen beschouwt men, als in een
oogenblik, de Zuiderzee, het läge Waterland, de blaauwe Veluwe,
Heiden, Bouwlanden, Weiden en Boschaadjen, zoo dat het oog
naauwelijks weet, waar het zig zal heenen wenden, waar het zig
wil aftrekken, om geene der bekoorlijke vertooningen en ver-
schieten te missen.” In de d aad , zoo is het. Een rijke verscheidenheid,
een voortdurende afwisseling van prächtige vergezig-
ten|p|§| en wat aan het Goöi boven vele, overigens daarmede over-
eenkomende, landschappen een onvergelijkelijke schoonheid geeft,
dat is de zee, als een reusachtig meer besloten tusschen de
ISoord-Hollandsche en Geldersche kust, wier lijnen het oog over
'een ontzagwekkende uitgebreidheid volgen kan. Geen wonder,
dat zulk een heerlijk oord velen aantrok, zoowel uit Utrecht als
uit Amsterdam, en u it Amsterdam wel het meest, omdatdebe-
woners der hoofdstad wel gerekend kunnen worden tot diege-
n e n , die niet veel anders dan läge weilanden te zien kreg en ,
Vooral sinds den tijd , toen de oude buitenplaatsen er om heen
gesloopt waren en niets ter vergoeding daarvan in de plaats was
gekomen. Maar ’t genot van een’ togt naar het Gooi moest duur
betaald en zuur gehaald worden, want zoowel tot Naarden als
over Weesp en Vreeland en Kortenhoef was de weg in een
woord afschuwelijk en altijd lang genoeg, hetzij men met een’
volgepakten wagenj, hetzij men met de trage trekschuit ging, en
all een de meer begunstigden door de fortuin konden zieh de
weelde van een langer vertoef in een der logenjenten of de nog
grooter weelde van een buitenplaats veroorloven. Yoor den kleinen
burger, die maar een’ enkelen dag kon uitbreken, bleef