n ed e r, maar meer dan eens was die steenen reus een bürgt geworden
, was het eerwaardig kerkgebouw tot een vesting gemaakt,
was het met iepen overschaduwde kerkhof een slagveld. In de
Julijmaand van ’t jaar ] 501 hadden eenige Saxische Soldaten zieh
op dien toren gevestigd en het omliggend land door woeste stroop-
togten onveilig gemaakt. Zij verdedigden zieh daar hardnekkig
en gaven zieh niet over, voor dat het vuur hen uit hun wijk-
plaats verjoeg. En toen de Groningers, vier jaar la te r , bezetting
in de kerk van Haren hadden gelegd, om den grooten weg tus-
schen Drenthe en hunne stad te beschermen tegen den overlast,
die hun’ handel bedierf en den toevoer van koren belemmerde,
toen werd in Augustus een scherp gevecht geleverd, waarin de
stadssoldaten en de ter hulpe toegesnelde burgers wel overwin-
naars bleven, maar niet zonder gevoelige verliezen. De thans
digtgemetselde openingen in den kerkmuur, onder de vensters,
hebben al den schijn, van destijds tot schietgaten te zijn uitge-
broken. Wij kunnen ’t ons voorstellen, als wij voor den reus-
achtigen steenklomp, met zijn’ lagen gewelfden ingang, zijn zware
steunbeeren, zijn talrijke ijzeren muurankers staan, hoe geducht
een sterkte zulk een gevaarte moest zijn, en hoe die kerk, met
haar stevige muren van groote moppen, tot een kloeke verde-
d id n g eeschikt was. Onder al die stormen en beroeringen heeft
het eerwaardige gebouw natuurlijk vrij wat geleden, en ook de
tijd bragt zijn verwoestingen mede, Er zijn dan ook blijkbaar
vele herstellingen aan geschied, maar zoowel de toren als de kerk
vertoonen nog overblijfsels genoeg van den Romaanschen stijl,
waarin zij oorspronkelijk zijn gebouwd. De läge rondboogdeuren
en enkele kleine lichtopeningen zijn nog gespaard gebleven, al
werden later spitsboogramen en bogen op platte pilasters boven
de vensters op de buitenmuren aangebragt, gelijk ook het läge
koor in dien stijl is opgetrokken en de versierselen äan den trans
van den toren een laat-Gothisch karakter dragen. Van veel nieu-
wer tijd is een wansmakelijk getimmerte, achter het koor gebouwd
, zonder waardigheid en ernst. Een stomp leijen dak kroont
den toren, maar de kerk is met roode pannen gedekt. Hooge,
zware populieren, bij den ingang van het kerkhof fier en kracht-
vol oprijzend, zijn uitnemend in overeenstemming met het in-
drukwekkende geheel.
Overigens vinden wij in Haren niets, dat ons merkwaardig
voorkomt, en wij kunneny na ons bezoek aan de kerk, onzen
togt voortzetten, maar wij scheiden van het vriendelijke, wel
bebouwde dorp met een’ aangenamen indruk.
Voorbij Haren wordt het landschap woester en eenzamer. De
populieren en eiken längs den weg zien er wild en verwaaid uit.
De grond is zandig en schraal; op de met walletjes omringde
akkers en weiden is blijkbaar een sterke bemesting noodig, wan-
neer zij niet zullen terugkeeren tot de dorre h e id e , waaraan zij
zijn ontwoekerd. Wij vinden tal van h ekken, die den naam der
l a n d b o u w k u n d i g e s c h o o l , hier gedurende eenige jaren gevestigd,
in herinnering houden. Enkele boerderijen en kleine
buitenverblijven komen wij voorbij, en het verwilderde bosch van
het landgoed V o o r v e l d , met zijn hooge dennen en zijn diepe
la n en , zijn’ koepel en zijn groot heerenhuis, in een fraaije hout-
partij gelegen, strekt zieh längs den straatweg uit. Deze buiten-
plaats is het eigendom van den heer Me d d e n s te Groningen.
Zij ligt in de oude buurschap On n e n . Een weinig verder vinden
wij, in de buurschap G l i mmeh : ^ h e t aanzienlijke huis en
goed van dien naam, äan den heer d e S itte rb e h o o re n d e . Reeds
in de 12de eeuw wordt G l im m e n genoemd, en in 1227 had
E g b e r t , stadvoogd van Groningen, er een’ Sterken bürgt gebouwd
, die in de bloedige twisten tusschen de G r o e n e n b e r -
g e n en G e l k i n g en werd verwoest. Het tegenwoordige huis is
een gebouw van vrij wat nieuwer dagteekening, maar het is
van • digte bosschen omringd. De helling van den H o n d s r u g
naar de zijde van de A , heeft een’ vruchtbaren bodem, maar
de hooge vlakte ter linlcerzijde van den met knoestige eiken
beplanten weg, waar de lijn der telegraafpalen den loop der
spoorbaan aanwijst, bestaat nog grootendeels uit onontgonnen
en afgeplagde heidegronden, waar de schapen alleen wat leven-
digheid aanbrengen. De zandige wallen längs den weg zijn met