Zij heeft een zekere besohaving, die ons a au trek t. een kennis van
de buitenwereld, die ons verbaast, een verlangen naar de lieer-
lijkheden en vermaken der stad, die ons oin harent wille niet
zonder bezorgdheid laat. Later wordt ons het geheimzinnige ver-
klaard. Op deze Veluwsche dorpen leven tal van gepensioneerde
kolonialen van hun karig pensioen. Ook onze raventemmer heeft
in Indie ’t soldatenpak gedragen. De zestienjarige is zijn bruid.
Hij is kostganger in ’t huis van haar’ vader. ’t Is de vraag, of
het militaire element voor de zedelijkheid der bevolking en voor
de gemoedsrust der deernen bevorderlijk is.
Wij zijn digt bij de spreng, maar zonder de aanwijzing der
bruid zou ’t toch niet gemakkelijk zijn geweest, h a a r, anders dan
bij toeval, te vinden. Een paadje over een’ akker en door den-
nenboschjes brengt er ons. Een lief tafereeltje is ’t. In de diepte
van een smal, aan drie zijden gesloten dal, blinkt het heldere
nat. Als wij neer zijn gedaald, vinden wij ons omringd van
ste ile , tamelijk hooge hellingen. Dennenstammen rijzen er omhoog,
bloeijende erica-struiken vermengen hun zachte, fijne kleuren
met de rijkgeschakeerde tinten van gras en mos, van den grijzen
en geelen zandgrond en de donkergroene brem. Uit een’ kleinen
plas zijpelt het water en over gladde keisteentjek" stroomt het
weldra met driftigen spoed, — nu eens tegengehouden door een
kluit aarde, waarom heen het zieh buigt, totdat het langzaam
maar volhardend die hindernis heeft weggespoeld, straks verborgen
onder overhangende planten of frissche graspollen, ginds
längs regte kanten; die ’t reeds heeft gladgeschuurd, soms schijn-
baar stil staande, om elders reeds takjes en sprietjes mee te voeren,
als speelgoed, waaraan het zijn jeugdige krachten beproeft. Boven
ons weift zieh de blaauwe hemel. Door de takken der dennen
sluipen de stralen der zon, die, waar geen naaldloof ze onder-
schept, de helling tegenover ons overstroomen met hun’ gloed.
Overal gonst het van insecten, dausend in den zonneschijn-,
’t Leeft op het water van vlugge, langgebeende schepsels, die
hun kortstondig aanzijn genieten. Uit dennebosch en heide stijgen
de geuren op. ’t Is een stil, verborgen hoekje. Wie den langen,
h eeten, eentoonigen straatweg bewandelt, of uit zijn rijtuig de
doodsohe heivelden overziet, houdt zieh overtuigd, dat er niets
te zien is. Maar wie doordrong in de liefelijke klove tusschen
de schijnbaar zoo schrale heuvelen, die vindt er een eenvoudig,
maar bekoorlijk landschapje, dat hij verre was te verwachten.
De kortste, althans de zekerste weg naar Putten is ons nu
bekend. Wij hebben sleohts den straatweg te houden. Toch doen
wij het niet. Gaarne hebben wij er nog wat tijd voor over, om
te zien, hoe de watersprank aanwint in kracht en omvang. Wij
volgen haar, terwijl zij allengs breeder wordt en reeds met
hoorbaar gemurmel over de steentjes bruist. Blaauwe klokjes
spiegelen zieh in haar vocht. Wilde rozen klimmen op tegen het
b ru g je , dat haar overspant. Een warnet van braamstruiken hangt
in lange, bogtige ranken van den oever. Weldra wordt de sprank
een beek. Nu komen elzen en hooge populieren, weiden en ak-
kers längs haar zoomen. Een oogenblik zijn wij haar kwijt achter
een boschje en wij zijn op een heide, bij een hooge beukenhaag.
In de verte golven de lijnen van het bosoh; midden op de heide
ligt een eenzame heuvel. Wij volgen de haag, die een’ grooten
moestuin en boomgaard omsluit. Aan ’t eind er van vinden wij
bouwschuren, waar ’t hoefijzer tegen den deurpost is gespijkerd,
en op het pleintje daartusschen de hooibergen en de groote
Veluwsche kar met hooge wielen, onder een afdak. Uit het
breede, la^e hoofdgebouw, met huislook op het dak, klinkt een
dof gestamp ons tegen. Door de talrijke veristers kijken zonder-
linge gezigten,- en enkele gestalten in havelooze plunje zijn door
de openstaande ramen zigtbaar. ’t Is hier blijkbaar een boerderij,
maar niet enkel een boerderij. Wij zijn bij een papieimolen
uitgekomen., Ons beekje doet hier reeds zijn dienst. Vrolijk is
-’t in zulk een’ 'tempel der nijverheid niet. Verweloos is het
houtwerk in de holle ru im te , van leem is de vloer, schaarsch
is het licht, dat binnendringt, onoogelijk is de grondstof, die
bewerkt wordt. Vuil grijs is de hoofdkleur van alles, wat wij zien.
Niettemin verdient deze tak van Veluwsche nijverheid onze aan-
dacht. Daar staan tonnen en vaten met lompen van allerlei aard.