— de brug voor den spoorweg riaar Zaandam, die gereed is,
maar nog niet bereden wordt, — de lange Steigers, voor stoom-
booten bestemd, waar thans nog zeilschepen lossen,-—-denieuwe
houthaven met de talrijke houtslepers, hebben aan deze zijde der
stad reeds vrij wat verandering aangebragt. En al spoedig verengt
zieh de waterspiegel en wij varen tusschen twee dijken
van polders, waar te r linkerzijde reeds huizen zijn gesticht, ter
regterhand de schoorsteen van een stoomgemaal uitsteekt en de
vaart naar Oostzaan zieh opent. Straks hebben wij voor ons een
tamelijk breed water, als een lange baai, aan wier einde huizen
en molens blinken in de zön. Dat is Z a a n d am en die schijn-
bare baai is de Vo o r z a a n . Wij gaan haar monding voorbij;.
regts en links is het dijk en polderland, hier en daar nog niet
geheel droog genialen, meest reeds bebouwd. Van tijd to t tijd
strekt een lange vaart zieh aan de eene of de andere zijde uit.
De lange huizenreeks van Zaandam, met tallooze molens, sche-
niert in de verte; naderbij ligt We s t z a a n met zijn zware k erk,
wier toren is ingestort, en het kleine N a u e r n a ; ginds, aan het
einde van die bijna onafzienbare vaart, ligt H a l fw e g , en die
groote polder beslaat de plaats der geweldige waterplas, die
vroeger den spoorwegdijk bespoelde. Nu en dan stopt de boot
en schuitjes halen en brengen passagiers. Hier en daar vertoont
zieh een stoomgemaal; armelijke hutten van poldergasten staan längs
de dijken; ook aanzienlijke boerenhuizen beginnen ‘ hun spitse
daken te verheffen in de eenzame velden. De spoorwegbrug van
Alei lijn Zaandam—-Amsterdam gaat op onze nadering open. Een
fregat wordt ons voorbij gesleept, een Engelsche boot komt op-
stoomen, eenige tjalken zeilen af en a a n , of worden door jaag-
paarden aan de lijn getrokken. Ginds toont een toren de ligging
van A s s e n d e l f t ; wat verder leidt deze vaart naar S p a r e n -
d am, waar zij het water van het S p a a r n e opneemt. Nuwendt
zieh het kanaal een weinig noordelijk en wij komen in de voor-
malige Wi j k e rme e r . Reeds golven de lijnen der duinen voor
ons. Hoog boven de vlakte aan hun’ voet rijst het dak van
Haarlems St. Bavo; regts van ’t kanaal verlieft zieh de spits der
Beverwijksche kerk. En als nu de waterweg zieh weer een weinig
zuidwaarts rig t, dan zijn wij in het nieuw gegraven kanaal,
dat H o l l a n d op zi jn Sma l s t tusschen het Wijkermeer en de
Noordzee doorsnijdt.
Tot nog toe werd het kanaal gevormd door dijken, in be-
staande wateren opgeworpen; hier begint de d o o r g r a v i n g .
En terugziende op den afgelegden weg, merken wij een der
belangrijke wijzigingen op, d ie jie t oorspronkelijk plan heeft on-
dergaan. Aanvänkelijk zou het IJ onveranderd blijven en het
nieuwe kanaal längs Sandpoort en Sparendam geheel gegraven
worden. Thans worden zes duizend bunders land gewonnen, waar-
van reeds vierduizend voor bijna een millioen zijn verkocht. De
Holländers zijn er bij in. hun oude rol gebleven. Van land mark
en zij water en van water land.
Wij naderen Hollands begroeiden duinzoom. In lange lijnen
golft het digte houtgewas längs den rand der groote vlakte,
witte blmkerts steken er hoog boven u it, op den voorgrond ligt
het graauwe Romaansche torentje van Velzen in het boseh. Na
twee uur varens tusschen het polderland trekt het ons magtig
aan. Maar wij zoeken het lommer zi jner. krachtige .eilten now
niet o p , al legt de boot een weinig verder bij de spoorwegbrug
aan. Wel verlaten wij den bodem / die ons herwaarts droeg,
maar om aan de andere zijde der brug van het kleine „spoor-
bootje” naar I Jm u i d e n gebruik te maken. V Zou nog een
wandeling van drie kwartier zijn, waarop wij niets zouden zien,
wat wij niet evengoed op ’t kanaal zelf kunnen opmerken. Op
zieh zelf is dit niet veel nieuws. Een kanaal met een reeks duinen
aan weerskanten kan ieder zieh voorstellen, en ’t is voor
de verbeelding geen al te zware eisch , dat kanaal te stofferen
met meer of minder, grooter of kleiner schepen, die aan den
kant beurt of gelegenheid wachten, om in zee of naar Amsterdam
gesleept te worden. Meer was er te zien, toen ’t kanaal
werd gegraven, toen reeksen van kruijende poldergasten den
grond naar boven b rag te n , door ploegen van gravers uitgedol-
.v’en, en de eenzame B r e e s a a p een bevolking telde en een