heidebloemen begroeid, en de ruwe, kale dennen geven aan
het landschap een woest en verlaten voorkomen. Naar het schijnt,
is de welvaart in deze streek ook geenszins algemeen, want be-
delende kinderen vergezellen den wandelaar en draven met de
wagens mede, in de verwachting van een kleine gift, in ruil
voor de kunstelooze tuiltjes van veldbloemen of wormkruid, die
zij den voetganger voorhouden of bebendig in de open rijtuigen
weten te werpen, op ’t gevaar af, dat hun bedoeling wordt mis-
kend en voor baldadigheid wordt gehouden, wat een huldeblijk
is , niet meer zelfzuchtig dan menig meer schitterend en met
meer gratie aangeboden geschenk.
Bij de kalte d e P u n t verlaten wij den grooten straatweg,
om er straks op terug te kee ren, wanneer wij ons bezoek aan
,;d e d r i e L a r e n ” hebben gebragt, ’t Is een open weg, waarop
wij voortgaan, na de ijzeren sporen bij het eenzame Station te
zijn overgestoken, maar het landschap is daarom niet van hout-
gewas ontbloot, en hadden wij misschien weinig anders dan heide
verwacht, dan vinden wij ons niet onaangenaam verrast door de
met boschjes omzoomde wei- en bouwlanden, die van jarenlange
zorgvuldige en geduldige bearbeiding getuigen. De wallen, die
ook h ie r , als doorgaans in de hooge zandstreken, de akkers en
velden scheiden, zijn met hakhout bepoot en op de heide zijn
grooter en kleiner dennebosschen aangelegd. Allengs wordt de
grond in cultuur gebragt, voet voor voet wordt op de wildernis
veroverd, al blijkt het een zware strijd met den dorren bodem,
de verzengende zomerzon en den feilen wind, die over de uit-
gestrekte vlakten giert. Ziet , waar dit heldere beekje kronkelt,
daar prijkt een frisch en welig grastapijt, als een oase vol leven
en vrolijkheid ,■ maar waar het water ontbreekt, daar is alle vlijt
en volharding van den mensch noodig, om in den strijd met de
natuur te overwinnen en te behouden wat hij gewonnen heeft.
Maar wat schilderachtige, indrukwekkende partijen vertoonen zieh!
Hier die wilde dennengroep; ginds die eenzame, geschubde stammen,
scheef gewaaid door den storm, maar niet ontworteld; daar
die ranke berken met hun witte schors; elders het bloeijend
boekweitveld; straks de bosschen en plantsoenen van enkele bui-
tenverblijven en dan weer de rulle zandsporen tusschen de koren -
akkers. Bij N o o r d l a r e n , dat wij allengs genaderd zijn, is
de grond reeds sinds eeuwen bebouwd. De groote esch van het
dorp breidt zieh ver in den omtrek uit. Midden in het rogge-
la n d , niet ver van den molen, liggen de reusachtige granietstee-
nen van een hunebed, het eenige, dat de provincie Groningen
bez it, zwijgende getuige van den voortijd, toen hier op den
Hondsrug een geheimzinnige bevolking woonde, die overigens,
naar het schijnt, geen herinneringen achterliet. Welligt zijn de
oude grafheuvels, die wij in den omtrek zouden verwachten,
sinds lang vergraven en is hun inhoud verstrooid. Misschien brengt
later de spade des ontginners urnen met de asch der dooden
aan het licht. Mogelijk wordt de aandacht van een of ander
zwerveling, in vergeten hoekjes der heide, wel door de sporen
eener vöörchristelijke begraafplaats getrokken. ’t Zou althans
vreemd zijn, wanneer een landstreek als deze, blijkbaar reeds
vroeg bewoond door een’ stam, talrijk genoeg, om zulke ge-
weldige steenklompen op te stapelen, een landstreek, door
den hoogen zandrug en de onmiddellijke nabijheid van het visch-
rijke meer, met de graslanden aan zijn’ oever, zoo uitnemend ter
bewoning geschikt, geen andere overblijfselen, dan dit hunebed
en de beiden bij ’t naburige Midlaren, bewaarde. Als wij
.Drenthe bezoeken — het land der hunebedden - I dan zullen
wij van zelf geplaatst worden tegenover de vragen, die zij ons
stellen. Daar zullen wij ook de gelegenheid hebben, die indrukwekkende
gevaarten te zien in verband met zooveel, dat van het
grijs en raadselachtig verleden spreekt. Voor heden is een vlug-
tige beschouwing van dit eerwaardig gedenkteeken ons genoeg.
Het dorp N o o r d l a r e n ligt niet aan den grooten weg en
heeft niet veel aan te bieden, wat ons zou dringen, ter zijde af
te wijken. Welligt was het vroeger aanzienlijker, tenzij ’t aan
zijn ligging op de grens van Drentherwolde mag zijn toe te
schrijven, dat de stad Groningen er in vroeger eeuwen vvijf her-
bergen” had, nl. het reg t, er vijf maal in een jaar kosteloos een