
vorstelijke familie; voorts enkele woningen van Maleische
handelaren. De vorstelijke verblijven zijn op 6 m. hooge
ijzerhouton palen gebouwd en met sirappen van dezelfde hout-
soort g e d e k t; een flinke ijzerhouten trap voert van a f de aan-
legplaats aan de rivier naar die woningen. Voor de ver-
gaderzaal en het woonhuis van den vorst zijn eenige
lilla s opgesteld, welke dienen tot het geven van saluut-
schoten bij plechtige gelegenheden. Op den linker oever
Staat een aaneengeschakelde rij hoog uit den grond ge-
bouwde, eenvoudige Maleische woningen van hout ofbam-
boe constructie, voorzien van eene dakbedekking van boom-
schors of sirappen ; over ’t algemeen verkeeren die woningen
in goeden staat. Een op hooge palen gebouwd houten
plankier dient als weg längs de huizen; verscheidene trappen
geven van a f de rivier toegang tot dien houten weg,
welke bij zeer hoogen waterstand in de Kapoewas ter-
nauwernood boven water blijft.
D e Chineezen, die op de hoofdplaats Sblimbau verblijf
houden, wonen in lanting’s (vlothuizen), welke eveneens
tot toko’s zijn ingericht.
Voor eene Maleische nederzetting heeft Sfelimbau een
net aanzien; uit alles blijkt dat daar betrekkelijk welvaart
heerscht. Een tiental groote bandoeng’s, gedeeltelijk eigen-
dom van den vorst, behooren te Sfelimbau te huisjj die vaar-
tuigen dienen hoofdzakelijk tot den kolenafvoer naar Sintang.
Ook roeivaartuigen zijn bijna altijd te Sfilimbau verkrijgbaar.
De inkomsten, welke Sölimbau mist, in verband met de
groote onvruchtbaarheid van den bodem, worden vergoed
door de opbrengst der betrekkelijk rijke steenkolenlagen,
die vooral in het vlakke land ten zuiden van de S. Töroes
worden aangetroffen. Dit kolenterrein maakt een deel uit
van het zoogenaamd oud-tertiaire of eoceene heuvelland
(een betrekkelijk jonge geologische formatie), dat zieh over
een groot deel der vallei van het midden-stroomgebied der
Kapoewas uitstrekt. Het bestaat voornamelijk uit klei- en
zandsteen, waarin bijna overal kolenlagen worden aangetroffen.
De kolen uit die formatie afkomstig, dragen wegens
hare physische eigenschappen, n.m. pekglans, groote hard-
heid en schelpachtige breuk, den naam van pekkolen.
Een nauwkeurig onderzoek naar die kolenlagen heeft
nog niet plaats gehad; men weet echter, dat de lagen in
het stroomgebied der Boenoetrivier een dikte hebben va-
rieerende van 0,20 tot 2 m .; de hoofdlaag aan de Tö-
baoeng in Boenoet, die 2 m. dik is, bestaat echter voor
verreweg het grootste deel uit losse bladerkool, waartus-
schen, behalve een paar schieferthonbanken, drie laagjes
zuiver harde kool met gezamenlijk 0,60 m. dikte op-
treden 1).
Een eigenaardig bestanddeel van alle Borneo-kolen is
de vrij groote hoeveelheid hars, die in bijna elk stuk
zichtbaar is als kleine glasachtige, gele of bruine puntjes.
De meeste Borneo-kolen zijn doorweven met fijne kleibanden,
die dan oorzaak zijn van het hoog aschgehalte
en die wanneer de kolen eenigen tijd aan de lucht zijn
blootgesteld geweest, als dünne, blauwachtig grijze strepen
te voorschijn komen. Zelfontbranding van Borneo-kolen is
onbekend.
Bij het gebruik geven de Sblimbau-kolen veel rook en
roet en laten ook veel onverbrande overblijfselen na. Zij
houden over ’t algemeen minder stoom dan de Cardiff-
kolen; genomen proeven hebben aangetoond, dat 0,85
ton Cardiff-kolen meer stoom opleveren dan 1 ton kolen
van Sblimbau.
1) Zie de Voorloopige mededeeling enz. door den mijn-ingenieur N. Wing Easton.
Tijds. v. h. Kon. Ned. Aardr. Gen. Jaargang 1899. bl. 245 v.