
noodig zijn. Längs de grootendeels met struikgewas begroeide
oevers zijn enkele onbeduidende Maleische en Dajaksche
nederzettingen gelegen.
13. De S. Bëlimbing, de voorname linker zijrivier, die
11 k.m. stroomafwaarts van N*1 Pinoh door eene circa 50
m. breede monding in de Mëlawi uitwatert, vindt haren oor-
sprong op de zuidelijke hellingen van den piekvormigen
Saran. Zooais reeds in het algemeen topographisch over-
zicht werd medegedeeld, hangt deze berg door een veel lagere
keten samen met het 16c8 m. hooge Bërangingebergte, een
deel der hoofdwaterscheiding van de Kapoewas met de naar
het zuiden stroomende rivieren.
De Bëlimbing heeft een betrekkelijk lang, maar zeer smal
stroomgebied. De kruin der zuidelijke waterscheiding, ge-
vormd door de reeds vroeger genoemde bergketen, die bij
den top Lambang met de hoofdwaterscheiding van het Ka-
poewasgebied samenhangt, is toch op zeer korten afstand —
soms niet meer dan 3 à 4 k.m. — van den rechter Bë-
limbingoever g e le g en , en de noordelijke grens verwijdert
zieh alleen in het bovenstroomgebied op eenigen afstand van
de rivier, van af den oorsprong van den linker zijtak Kë-
bërah, op de oostelijke helling van den G. Saran tot waar
zij zieh met de Bëlimbing vereenigt. De lage heuvelreeks,
die het Këbërahgebied van dat der beneden Sintang in de
Kapoewas uitmondende Tëmpoenak scheidt, nadert daar de
Këbërah tot vlak aan den linker oever en zet zieh tot nabij
de Mëlawi op een paar k.m. afstand van dien oever en
van den linker oever der Bëlimbing voort.
Ook het dal waardoor de Bëlimbing stroomt, is zeer eng ;
de heuvelruggen strekken zieh toch meerendeeis tot aan de
oevers der rivier uit, die bijna doorloopend hoog en steil
zijn ; alleen in de noordelijke helft van het beneden-stroom-
gebied is een smal, vlak boschterrein tusschen den voet der
heuvels en de rivier gelegen, en zijn de oevers laag en vlak.
Van af de monding tot aan de uitwatering der Këbërah
heeft de Bëlimbing eene breedte van gemiddeld 40 m. ; zij
heeft daar een zeer kronkelenden noordoostelijken loop en
eene meerendeels zandige bedding, met een gering verval ;
de snelheid van den stroom is daar onder normale omstan-
digheden zeer gering.
Prauwen met een laadvermogen van circa 50 pikol kun-
nen dan ook gewoonlijk zonder bezwaar van het vaarwater
gebruik maken en bezigen bij günstigen waterstand 3 dagen
voor het afleggen van het 49 k.m. lange traject ; met ge-
wone roeivaartuigen kan echter de reis stroomopwaarts in
2 dagen worden gedaan en de terugreis in 1 dag.
Längs de grootendeels met laag hout en struikgewas begroeide
oevers zijn benedenstrooms van Nh Këbërah een
4tal Maleische kampoeng’s en 6 kleine Dajaksche vesti-
gingen gelegen.
Van Nh Këbërah tot aan de monding der Kënëbah —
eene stroomlengte van circa 25 k .m lä - heeft de Bëlimbing
een algemeen noordelijken loop ■ met betrekkelijk weinig
bochten. De bedding is daar gemiddeld 30 m. breed, maar
vrij ondiep en met veel grindbanken, zoodat het vaarwater
niet meer geschikt is voor groote laadvaartuigen. Met bi-
dar’s kan dit traject stroomopwaarts in 1 dag worden af-
gelegd, ten minste als de stroom niet te hevig is, hetgeen
in den regentijd niet zelden het geval kan zijn. De oevers
zijn veelal hoog en steil en evenals in den benedenloop
heeft er het hooge bosch reeds bijna geheel voor laag g e boomte
plaats gemaakt. Eenige onbeduidende Maleische en
Dajaksche vestígingen zijn längs dit riviergedeelte gelegen.
Van Nh Kënëbah tot waar, aan de monding van het
rechter zijtakje Këmoejoeng (een weinig bovenstrooms van
de Dajaksche kampoeng Boengoer) de bevaarbaarheid op