
N°. 4. Uniforme belastingen bestaan voor die stammen echter
n ie t; enkelen betalen in padi, anderen in geld, sommigen zelfs
nagenoeg niets; allen echter 00k gedeeltelijk in persoonlijken
arbeid.
Over ’t aleremeen gfaat het invorderen o o van de hasil der
Sörah Dajaks met veel moeilijkheden gepaard (de menschen
bezitten trouwens niets), zelfs niettegenstaande het Europeesch
bestuur den vorst van Sintang tegenwoordig daarbij zooveel
mogelijk steunt.
W at de rechtsbedeeling aangaat, is 00k op de MSlawi D a jaks
van toepassing hetgeen hiervoren betreffende de recht-
spraak der Maleiers werd medegedeeld. De berechting van
overtredingen en geringe misdrijven wordt echter in den regel
aan de Dajaksche hoofden overgelaten, die dan uitsluitend
met geldboeten bestraffen. Onderwerpt de veroordeelde zieh
niet aan de opgelegde boete, dan maakt het Dajaksch hoofd
de zaak bij den naast bijwonenden kjai aanhangig, die dan
meestal zal trachten door overreding beide partijen tot een
vergelijk te brengen. Zijne bemoeienis wordt natuurlijk wel
met een deel der boete beloond. Wanneer 00k op die wijze
de zaak niet kari worden beslecht, roept men de hulp van
den panfembahan van Sintang, dan wel van den controleur
van Nh Pinoh in.
Ernstige misdrijven, als roof, moord en snelzaken moeten
dadelijk bij het Europeesch gezag aanhangig worden ge-
maakt. Dat het doorgaans met veel bezwaren gepaard gaat
beschuldigden in snelzaken met goed gevolg voor den Ned.
Ind. rechter te betrekken, werd reeds hiervoren medegedeeld.
Behalve het snellen, kunnen als de meest voorkomende
misdrijven der Dajaks worden genoemd:
1. Diefstal, waarvan de berechting aan de hoofden wordt
overgelaten.
De door de stamhoofden op het misdrijf gestelde boete
varieert van 20 reaal tot 6 thail (5 tot 20 dollars). Zeer kleine
diefstallen worden echter in den regel met de geringe boete
van 1 reaal gestraft.
2. Overspei. Bij de Mfelawi Dajaks maken zieh zoowel ge-
trouwde vrouwen en weduwen als jonge meisjes aan verboden
minnehandel schuldig. Van de mannen zijn het hoofdzakelijk
de ongehuwden. „De gelegenheid maakt den dief” zal wel
hierbij vooral den doorslag geven, want zoowel overdag, op
de soms afgelegen velden, als des avonds in de nagenoeg
donkere bfetang’s, hebben de paartjes meer dan gelegenheid
elkaar met liefhebbende bedoelingen op te zoeken. W a t op
het gebied der vrije liefde bij de orgien tijdens de oogstfeesten
voorvalt, overtreft zelfs elke voorstelling dienaangaande.
De straf op overspei of verboden minnehandel is steeds
boete. Voor de ongehuwden varieert die boete bij de ver-
schillende stammen van 5 tot 100 gülden. Zijn de gevolgen
van de vrije liefde bij een meisje zichtbaar, dan is de minnaar
alleen dän verplicht met zijn geliefde te trouwen, wanneer hij
niet genegen is de boete te betalen. Betaalt hij die boete, dan
beschouwt men de zaak als behoorlijk afgedaan. Overspei is
bij de Dajaks nimmer eene reden tot echtscheiding.
Zoodra de medeplichtige eener overspelige vrouw de door
de adat vastgestelde hooge boete (van 20 tot 250 gülden)
aan den echtgenoot heeft voldaan, wordt de verhouding tus-
schen het echtpaar weder alsof er absoluut niets voorgevallen
was. Men heeft dienaangaande in het Mölawigebied zelfs zulke
geavanceerde begrippen, dat wanneer de boete is betaald en
de overspeler soms een meisje mocht hebben verwekt, hij
naderhand zelfs aanspraak heeft op een deel van den huwe-
lijkskoopprijs van het kind.
Voorzeker een bewijs, dat overspei onder de Dajaks al een
zeer alledaagsch verschijnsel i s !