
4 - in de meeste nederzettingen der Embahoe Maleiers
het houden van eenige runderen; van een bepaalde vee-
teelt is echter nergens sprake.
Over ’t algemeen kan gezegd worden dat de Embahoe-
bevolking op voldoende wijze in hare trouwens geringe
behoeften kan voorzien ; armoede treft men in de Embahoe-
streek niet aan.
De Embahoe Maleiers hebben zieh steeds gekenmerkt
door een geest van onafhankelijkheid, die zelfs neiging
had in verzet over te gaan wanneer hunne wenschen niet
ingewilligd werden.
T o t voor weinige jaren waren zij nog zoo goed als
geheel zelfstandig, want het zoogenaamd Gouvernements-
gezag, dat over hen uitgeoefend werd, had nagenoeg niets
te beteekenen. Door de invoering der hoofdelijke belasting,
waaraan zij als bewoners van een Gouvernements land-
streek ook onderworpen zijn, zal natuurlijk in hunne ver-
houding tot het Europeesch bestuur eene geheele veran-
dering gekomen zijn, hetgeen niet anders dan een günstigen
invloed op de verhoudingen tot de aangrenzende leen-
staten kan uitoefenen. A ls tegenstanders zijn de Embahoe
Maleiers .echter evenmin te vreezen als de overige Maleiers
ter Borneos westkust.
H e t G o u v e r n em e n t s t e r r e in v a n S em it a u en d e
S e b e r o ew a n g s t r e e k .
In verband met de grensregelingen van 1880 is de
landstreek aan den rechter Kapoewasoever, die zieh noord-
waarts uitstrekt tot aan de S. Entiban en de Beneden-
Empanang, ten westen tot aan de Sintangsche grenzen
en welke zuidwaarts door de S. S&ntabai van het landschap
Silat gescheiden wordt, tot direct Gouvernements grond-
gebied verklaard.
Aan den linker Kapoewasoever rekent men verder onder
het zoogenaamd Gouvernements terrein het stroomgebied
der Sfebbroewang rivier, zoomede de heuvelstreek, begrepen
tusschen de Sömitau rivier en de noordelijke waterscheiding
van de Beneden-SSböroewang.
De ten noorden van de S. Kfenbpai aan den rechter
Kapoewasoever gelegen Gouvernementsgronden bestaan
voor een groot deel uit zeer laag, vlak en drassig of uit
flauw golvend boschterrein van 30-ä 40 m. volstrekte hoogte,
waaruit zieh enkele steile heuveltoppen, als de Bt. Sötfeboe,
de Bt. Sfegörat en de Bt. Bbnawa, resp. tot 146, 186 en
130 m. boven zee, verheffen.
In den noordwestelijken hoek van dit terrein vallen de
zuidelijke hellingen van den 1156 m. hoogen top Könepai
steil naar de boschvlakte af. Tusschen de S. Könbpai en
het meer zuidwaarts in de Kapoewas uitmondend riviertje
LfemSdak verheft zieh een läge heuvelreeks, bekend onder
den naam van Bt. Oedjoeng, welker breede en flauwe
hellingen sedert lange jaren als bouwvelden hebben gediend
en waar -dan ook nu zoo goed als geen oorspronkelijk
bosch meer aangetroffen wordt; laag struikgewas en alang-
alang maken tegenwoordig de begroeiing van dit kaal en
onbewoond heuvelterrein uit. De hiervoren genoemde S.
Kbnbpai, die op den G. KSnöpai hären oorsprong vindt
en een weinig stroomopwaarts van Sfemitau in de Kapoewas
uitmondt, is het voornaamste riviertje dezer landstreek. In
hären benedenloop heeft de Könbpai zeer läge, vlakke en
moerassige oevers en doorstroomt eenige kleine meren,
welke als vischrijk bekend staan en die voor de bevolking
zeer winstgevend zijn. Hier en daar zijn die ondiepe plassen
bijna geheel met laag struikgewas begroeid, zoodat de