
landen eene oppervlakte van 4237 k.m.U= 77 □ g. mijl.,
welke gelijk is aan die der provincien Z. Holland en Utrecht
te samen.
De MfilawirivierJ) , waaraan de onderafdeeling hären naam
ontleent en die de zeer uitgestrekte landstreek, welke zij be-
sproeit, van oost naar west doorsnijdt, heeft hare bronnen
op de westelijke hellingen van het Kbmintingebergte, de
zuidelijke voortzetting van het op blz. 17 genoemde Muller-
gebergte, dus op een deel der grensketen, die de hoofd-
waterscheiding vormt van het Kapoewasgebied met dat der
Mahakam- en Barito-rivieren. Zij heeft eene stroomlengte
van cc. 500 k.m., waarvan 464 k.m. bevaarbaar, ontvangt
het water van 21 bevaarbare zij rivieren en ontlast zieh bij
de hoofdplaats Sintang door eene 250 m. breede monding
in de Kapoewas.
Met het vorenbedoeld grensgebergte hängt bij den top
Toetat-Djaroe de reeds vroeger meermalen genoemde Madi-
keten samen, welke de waterscheiding vormt tusschen het
boven- en middenstroomgebied der Mblawi met de in noor-
delijke richting naar de Kapoewas vloeiende Mandai- en Boe-
noet-rivieren.
T a l van waterrijke affluenten, w. o. vooral de S. Sama
Toewan, de S. Djöngkarang en de S. Kbrömoei kunnen worden
genoemd, vinden hären oorsprong in het geheel woeste
bergland dat door de zuidelijke hellingen van de Madiketen
wordt ingenomen. Het bestaat meerendeeis uit lange en
smalle ruggen, veelal van eene zandsteenformatie, welker
weinig geprononceerde toppen eene h o o g te2) bereiken af-
wisselend van 500 tot 1800 m. en die zieh in de meest ver-
1) Malawi is volgens etymologen afgeleid van mSlah-hoei, mömbSlah-hoei, het-
geen rotan-splijten beteekent.
2) Met „hoogte” wordt hier en verder bedoeld „hoogte boven zee.”
schillende richtingen tot aan het aldaar nog zeer enge Mölawi-
dal uitstrekken. Genoemde rechter affluenten dragen vooral
tot de bevaarbaarheid van de Mölawi in hären bovenloop
bij. Die bevaarbaarheid kan gerekend worden een aanvang
te nemen bij de samenvloeiing van de beide bronrivieren,
de Mölawi en de Mfelawi-Kanan, welke laatste hären oorsprong
vindt op het plateau-vormig 1350 m. hooge zandsteen-
gebergte Lijang Koengkam, dat in zuidoostelijke richting met
het grensgebergte samenhangt en zieh steil uit de omrin-
gende läge bergpartijen verheft.
Eene uitgestrekte stroomengte met een zeer beduidend
verval maakt echter in het bovenstroomgebied weder plot-
selingf een einde aan de bevaarbaarheid der Mölawi. Over
en tusschen groote rotsblokken, Rijam Tamboek genaamd,
vervolgt de rivier daar over een afstand van cc. 3 k.m.
hären onstuimigen loop, zoodat de kleine vaartuigen, waarvan
de boschproducten-inzamelaars zieh bedienen om längs
den waterweg naar het brongebied te gaan, er deels over
land, ten deele over de rotsblokken heen moeten worden
gesleept.
Maar 00k stroomafwaarts van die rijam zijn tal van kleine
watervallen, hier en daar afgewisseld door stroomengten en
groote rijam’s, en eene doorloopend steenachtige bedding
de kenmerken van de Mblawi in hären bovenloop; eerst van
de monding der S. Gilang, welke op den met de Madiketen
samenhangenden top Sbrigi hären oorsprong vindt, nemen
de gevaren der bedding een veel minder hevig karakter
aan. Van af die monding vervolgt de Melawi hären aanvan-
kelijk algemeen westelijken loop in zuidelijke richting tot
aan hare samenvloeiing met haar voorname linker zijrivier,
de Ambalau, waarna zij hären loop op nieuw in westelijke
richting voortzet door een dal, dat reeds eene aanmerkelijke
breedte heeft.