sampan’s gebruik te maken, welke stroomopwaarts gaande
zonder veel inspanning vlak längs de oevers kunnen worden
voortbewogen, waar in den regel weinig stroom Staat;
het moet op die wijze zelfs mogelijk zijn om van Nh Pinoh
in 2 dagen te Kota Baharoe te komen, ten minste de be-
volking beweert dit. De terugreis kan in den regel sneller
met groote vaartuigen dan met sampan’s worden g ed a an ;
de eerste kunnen toch van de groote stroomsnelheid in de
rijam’s profiteeren, hetgeen, in verband met den hoogen
g o lfs la g , met kleine sampan’s niet te wagen is. Dat een
stroomopwaarts gaan der Beneden-Pinoh met rijzend water
tot de onmogelijkheden behoort, behoeft wel geen nader
betoog, na al hetgeen hiervoren omtrent de vaart op de
rivier in normale omstandigheden werd medegedeeld.
De voornaamste zijrivieren, die zieh in de Beneden-Pinoh
ontlasten, zijn : links, de S. Maris, de S. Pak en de S. Iban en
rechts, de S. Sajan, de S. Kfelawai en de S. Mangat. Na-
dere bijzonderheden omtrent den loop dier rivieren zullen
later worden medegedeeld.
D e oevers der Beneden-Pinoh zijn schaars b e v o lk t; be-
halve de hoofdnederzettingen der Maleiers te Nh Sajan (50
huizen), te Kapala Gading (7), te Karangan Poeroeng (10)
en te Nh Pak (11) worden toch slechts enkele verspreid lig-
gende Maleische woningen längs de rivier aangetroffen; Da-
jaksche vestigingen zijn er in den benedenloop in het geheel
niet. Het beneden-stroomgebied der Pinoh kan als een zeer
geaccidenteerde läge bergstreek worden aangemerkt. Over
’t algemeen draagt het terrein een bepaald woest karakter en
zijn alleen de smalle dalen, waardoor de zijrivieren een uitweg
naar den hoofdstroom hebben gezöcht, min of meer bevolkt.
De bergflanken zijn nog bijna geheel met hoogstammig woud
bezet en waar nederzettingen zijn, worden alleen de lagere
heuvelpartijen aan den ladangbouw dienstbaar gemaakt.
De bodem Staat overigens als zeer vruchtbaar bekend
en in verband met de schaarsche bevolking van het Pinoh-
gebied zijn nog alom goede maagdelijke gronden voor de
padicultuur beschikbaar.
Hiervoren werd in de topographische schets reeds aan-
geteekend, dat 00k in de Pinohstreek de meest waardevolle
boschproducten — als rotan sfega en gdtah — zoo goed
als uitgeroeid zijn. Er heerscht daar echter een overvloed
van töngkawangboomen, maar daar die boomen gemiddeld
niet meer dan eens in de 7 jaar een rijken oogst opleve-
ren heeft de bevolking betrekkelijk weinig voordeel van
den grooten rijkdom aan die boomen. Kajoe gaharoe, was
en honig zijn overigens als elders de voortbrengselen van
de wouden in het Pinohgebied.
De geologische gesteldheid van dat gebied werd tot nu toe
niet door deskundigen onderzocht, zoodat dienaangaande 00k
geene betrouwbare mededeelingen kunnen worden gedaan.
Wij zullen nu de voornaamste affluenten der Pinoh, de
rivier stroomafwaarts volgende nader bespreken.
De S. Pökoelai (rechter), die hären oorsprong vindt op
het niet meer dan 3 a 400 m. hooge deel van het zuide-
lijk scheidingsgebergte, ten westen van den Bt. Raja (Sö-
goe'roeh), heeft eene 10 ä 15 m. breede en zeer steenach-
tige bedding; hare oevers zijn grootendeels laag en vlak.
Van af de 15 m. breede monding — een weinig stroomafwaarts
van de kleine Dajaksche kampoeng Nh Goeroeng—
kan de rivier met kleine sampan’s (17 k.m.) worden op-
gevaren tot aan de monding der beek PötStai, d ie , in 7
ä 8 uur te bereiken is. Bij lagen waterstand wordt de vaart
op de Pfekoelai zeer bemoeilijkt door de vele steendammen,
welke in de bedding voorkomen: bij zeer laag water loopt
de bedding bijna droog en is de rivier uiterst moeilijk met
sampan’s te volgen.