
in kampoeng BSroewang een stal Poenan gezinnen gevestigd.
De Poenan s gaan dan ook nu nog alleen op sneltocht
uit op de vreemdelingen, die het Boven-Mandaigebied
bezoeken. Dit moest helaas ook tijdens de opneming van
die onveilige streken worden ondervonden, want niettegen-
staande de meest mogelijke voorzorgen waren in acht ge-
nomen en men zelfs eenige met de Poenan’s verwante
hoofden bij zieh had, wist een Poenan toch nog de ge-
legenheid te vinden om een der Maleische meetkoelies
met zijn werpspies een doodelijke wond toe te brengen.
Het valt moeilijk aangaande de gezindheid der Mandai
Dajaks een stellig oordeel uit te spreken. Welwillend,
gastvrij o f behulpzaam tegenover Europeanen zijn zij, zoover
mijne ondervinding reikt, niet in zeer hooge mate; trou-
wens zij kwamen nog betrekkelijk weinig met Europeanen
in aanraking, zoodat het niet onwaarschijnlijk is, dat een
en ander meer uit vrees dan uit minder goede karakter-
eigenschappen voortspruit.
D g Taman Dajaks. De Taman s geven voor de eenige
oorspronkelijke bewoners van het Boven-Kapoewasgebied
te z ijn ; alle overige daar thans gevestigde stammen zijn
volgens hen orang mbnoempang (tijdelijk verblijf houdende
vreemdelingen).
In hoeverre deze bewering op aanneembare gronden
berust, valt moeilijk na te g aan; dat echter de Taman’s
onder de oorspronkelijke bewoners der Boven-Kapoewas
gerekend kunnen worden te behooren, kan hieruit worden
afgeleid, dat de heilige berg Tiloeng in hun vereering een
voorname plaats inneemt. De sterkte der Taman’s wordt ge-
raamd op 900 zielen, w. o. 200 weerbare mannen ; het aantal
door hen bewoonde lawang’s kan op 175 worden geschat.
Hunne nederzettingen z ijn : aan de Sibaurivier 4 huizen
te Poelau Djoelau, bewoond door 500 zielen, w. o. 125 weerbare
mannen; aan de Mbndalamrivier 1 huis te Tandjoeng
Karang (4 pintoe’s) bewoond door ± 2 5 zielen en längs de
Kapoewas, tusschen Poetoes Sibau en Loensa, 7 huizen,
bewoond door dr 75 gezinnen. T e Loensa, hun uiterste
nederzetting längs de Kapoewas, zijn ook eenige Pdnihing
gezinnen gevestigd, afkomstig van de Boven-Mahakam.
De op wildhouten palen 3 ä 4 m. uit den grond ge-
bouwde huizen der Taman’s, zijn over ’t algemeen klein
en van siechte houtsoorten of van bamboe vervaardigd;
voorts slordig afgewerkt en zeer vuil. Toegang tot de
huizen wordt gegeven door ruw met treden bekapte boomstammen,
welke tegen de voorzijde der woningen geplaatst
zijn. De padischuurtjes staan op zij van de huizen, die
veelal omringd zijn met kleine aanplantingen van vrucht-
boomen en tweede gewassen.
De begraafplaatsen, nabij en stroomopwaarts van de
nederzettingen, zijn reeds van verre te onderscheiden door
de met veelkleurige vlaggen versierde kleine pondok’s ,
waaronder de doodkisten boven den grond worden bijgezet.
Evenals bij de Embaloehstammen geschiedt het kisten
der lijken eerst 6 ä 7 dagen na het overlijden; zoolang
het lijk nog niet is gekist, nemen de nabestaanden een
soort van rouw in acht door te vasten en door zeer oude
kleedingstukken te dragen.
De middelen van bestaan der Taman’s zijn landbouw
en het inzamelen van boschproducten ; vooral van dit laatste
maken zij veel werk en de Boven-Kapoewasstreken worden
hiertoe veelvuldig door hen bezocht.
Welvarend zijn de Taman’s niet, ten minste te oordeelen
naar de weinige voorwerpen van weelde, die zij in hun
bezit hebben; enkele gon g ’s en wat ander koperwerk is
al wat men dienaangaande bij hen aantreft.