
naam van Boven-Kapoewasgebergte wordt aangeduid, nabij
den 1681 m. hoogen top Tjfemaroe in algemeen zuidelijke
richting een bergketen af, welker toppen een volstrekte
hoogte bereiken afwisselend van 1200 tot i960 m. en
die veelal door eenige honderde meters lagere en niet
zelden vlakke zadels samenhangen.
Bedoelde toprijke ketenen sluiten nu het 30 ä 35 k.m.
breede brongebied der Kapoewas in. Het nog bijna geheel
met hoogstammig woud bezet. gebergte, dat zieh in dit
brongebied verheft, bestaat uit een stelsel van veelvuldig
o 7
vertakte ketenen van middelmatige h o o g te , gescheiden
door lange en zeer diep ingesneden ravijnen en dalen,
door welke het water zieh als woeste bergstroomen een
weg baant. Volgens de laatste onderzoekingen van Prof.
Molengraaff maakt dit gebergte een deel uit van het groote
vulkaangebied van Centraal-Borneo, waarvan nog tal van
uiteestrekte ru'fnes, als de 1190 o ' m. hoogeG oenoeng Lbkoedjan,
de zieh tot 1467 m. volstrekte hoogte verheffende
Boekit TSrata en wellicht 00k de 1243 m. hooge top Hari-
woeng reeds van verre herkenbaar zijn aan de boomlooze,
steile en wit of rood gekleurde rotswanden, die het overigens
eentonige en sombere boschlandschap kleur en leven geven.
T a l van vrij vlakke nevenruggen, hebben een terras-
vormig karakter en vallen met loodrechte, hier en daar
zelfs overhellende wanden af, waar längs het water zieh
op tal van plaatsen in groote vallen naar beneden stört
om zieh verder een weg naar den hoofdstroom te banen.
Op andere plaatsen nog, zooals in het Boengandal, ver-
heffen zieh, geheel geisoleerd, kalkrotsen in de meest grillige
vormen, maar meestal zuilvormig, en schitteren met haar
helderwitte pieken in ’t zonlicht.
Om ten behoeve der opneming van dit woest berg-
landschap, dat een waar chaotisch karakter heeft, en dat
nog door zwervende Dajaks onveilig wordt gemaakt, den
samenhang na te gaan, is men verplicht geweest uitge-
strekte kappingen te verrichten; het opsporen van de
toppen, welke een ruim uitzicht beloofden op te leveren,
was hierbij nog wel de moeilijkste taak.
De geringe breedte van het brongebied en de talrijke
zeer diep ingesneden sleuven, waardoor het afvloeiende
water zieh na een betrekkelijk körten loop in den hoofdstroom
kan ontlasten, zijn oorzaak dat de Boven-Kapoewas
aan geweldige bandjir’s onderhevig is. Voor hen die deze
streken nimmer hebben bezocht, is ’t zelfs onmogelijk zieh
een voorstelling te maken van de enorme massa’s water,
die soms na een enkele regenbui moeten worden afgevoerd
en die niet zelden de rivier in een uur een vijftal meters
doen zwellen.
Ter hoogte van de linker zijrivier Boengan neemt de
breedte van het Boven-Kapoewasgebied aanmerkelijk toe;
het rivierdal blijft echter nog geruimen tijd zeer eng, doch
de dalwanden worden minder steil dan in het brongebied.
Eerst ter hoogte van Loensa trekken de laatste uitloopers
van het gebergte, welke reeds het karakter van heuvel-
ruggen hebben aangenomen, zieh van den dalbodem terug en
betreedt de rivier de zieh tot 50 k.m. verbreedende, grooten-
deels moerassige Boven-Kapoewasvlakte, welke zieh gemid-
deld niet meer dan 50 m. boven het zeeoppervlak verheft.
Die vlakte wordt noordwaarts begrensd door de hellingen
van het westelijkst deel van het Boven-Kapoewasgebergte,
hetwelk als het boven-stroomgebied van de voorname rechter
zijrivier Embaloeh kan worden aangemerkt. De als cou-
lissen achter elkaar geschaarde, ketenvormige, smalle rug-
gen, door zeer diepe sleuven gescheiden, karakteriseeren
dit nog geheel met maagdelijk woud bezet berglandschap,
waartoe de, in hären bovenloop uiterst moeilijk te bevaren,