
hartstochtelijke snellers; een alleenloopend en niet met
hen bekende persoon is in de door hen onveilig gemaakte
streken bepaald geen oogenblik zijn leven zeker. Zij ont-
zien zieh ook niet om des nachts de pondok’s van reizigers
te overvallen ; zij werpen dan gewoonlijk eerst kleine stukjes
hout op de dakbedekking en als zij zekerheid hebben dat
alles slaapt, dringen zij binnen, vermoorden een paar menschen
en slaan dan zoo spoedig mogelijk met de in een
oogenblik gesnelde koppen op de vlucht.
Maleiers, die zieh in hun verblijfoorden wagen, ’t zij
om handel te drijven, dan wel om boschproducten in te
zamelen, doen zieh gewoonlijk vergezellen door een paar
met de zwervende stammen bevriende Dajaks; niet zelden
koopen zij ook het plegen van vijandelijkheden af. Zijn
de Poenan’s of Boekat’s eenmaal met de bezoekers hunner
landstreek bekend, dan onthouden zij zieh veelal van ge-
welddadigheden, ten minste als zij niet met bepaalde vijanden
te doen hebben; met wat tabak zijn zij dan tevreden te
stellen.
Het pantang (boelin o f pSmali) verklären van geheele
rivieren, veelal met de bedoeling den reizigers te nood-
zaken de pantang a f te koopen, passen zij evenals de
Boengan’s, veelvuldig toe.
Ten einde de door hen onveilig gemaakte landstreken
voor een ieder zonder levensgevaar toegankelijk te maken,
doet zieh zeker de vraag voor, of het niet mogelijk zoude
zijn, alle zwervende Dajaks er toe te brengen hun zwervend
bestaan te laten varen, zooals reeds enkelen hunner deden.
Wijlen de heer S. W. Tromp, die in 1890 in het Aardrijks-
kundig Genootschap eene lezing hield, ten einde zijne denkbeeiden
omtrent de sedert ondernomen wetenschappelijke
expeditie naar Centraal-Borneo te ontwikkelen, zeide dien
aan gaande:
„De Poenan’s zijn ook menschen en wel armoedige men-
„sehen met behoeften, zoowel aan lijnwaden, als aan de
„bij hen zoo geliefkoosde tabak; daarom is het niet aan
„te nemen, - dat wij niet met hen op een goeden voet
zouden kunnen komen. Trouwens inlanders,77 die hen ken-
„nen en dikwijls omgang met hen hadden, verzekeren ook,
„dat dit niet onmogelijk is. In die richting moet althans
„gestreefd worden, zelfs onverschillig of men daarbij al dan
„niet het 00g heeft op de Oeloe Koetai, want die Poenan’s
„van de Boengan, welke waarschijnlijk dezelfde zijn als
„die van de Kaso en van de Mandai, ten minste tot den-
„zelfden stam of dezelfde familie behooren, zijn de schrik
„van de Mölawi en andere streken; menigmaal toch wer-
„den door hen aankomende jongens en meisjes geroofd om
„die elders te verkoopen. Men beweert, dat dit in de,
„laatste jaren niet meer geschiedt, en ik wil het gaarne
„gelooven, doch het Staat vast, dat het gevaar voor mis-
„ drijven der Poenan’s alleen dan voor goed verdwijnt,
„wanneer wij met deze betrekkingen aanknoopen en onder-
„houden en hen terugbrengen van een zwervend leven.
„Daarnaar moeten wij streven.”
In die richting heeft men reeds naar het goede gestreefd,
maar dat goede is helaas nog in ’t geheel niet bereikt,
want tot nu to e 1), zijn voor zooverre mij bekend, met de
Poenan’s en Boekat’s geene betrekkingen aangeknoopt en
zij zijn nog steeds de schrik van de geheele ons gezag
erkennende bevolking van het Boven-Kapoewasgebied.
De Maleiers en de Chineezen. D e in de onderafdeeling
Boven-Kapoewas gevestigde Maleiers, meerendeeis tot den
Islam bekeerde Taman Dajaks, worden als rechtstreeksche
1) Mij ne ervaring reikt slechts tot 1895.