
Het herkennen van de mondingen der vorengenoemde
Batang-Loepar rivieren in de meren levert echter nogal
moeilijkheden o p , want behalve die riviertjes monden
daar zoovele spoedig doodloopende kreken uit, dat het
alleen aan, met de merenstreek, goed vertrouwde loodsen
mogelijk is de vrij nauwe inhammen terug te vinden,
waardoor zieh de Batang-Loepar rivieren in het meren-
terrein ontlasten. Bij zeer lagen waterstand in de meren
loopen die riviertjes bijna geheel droog en zijn dan zelfs
niet met de kleinste sampan’s als waterwegen te gebrui-
ken. Om de pangkalan’s der landwegen te bereiken, is
men dan wel verplicht of door de modderachtige beddin-
gen te waden, hetgeen door de vele boomstammen, die
zieh daarin hebben vastgezet alles behalve gemakkelijk
is, o f längs de oevers door het bosch over los daarheen
geworpen boomstammen te loopen.
Het bewoonde noordelijk deel der Batang-Loeparlanden
is echter een zeer geaccidenteerd terrein. Het wordt toch
ingenomen door de zuidelijke hellingen van de Sferawaksche
grensketen, welke een zeer toprijk heuvelterrein vormen,
dat zieh tot aan het vorenbedoeld drasland voortzet.
Daar de bevolking bij den aanleg der meeste voetpaden
alleen naar de kortste verbindingen heeft gezöcht en met
de oneffenheden van het terrein volstrekt geen rekening
gehouden heeft, behoeft het zeker geen nader betoog,
dat ook daar in de paden veel sterke hellingen voorkomen.
Op de over ’t algemeen vrij breede en vlakke gedeel-
ten tusschen de heuvelruggen hebben de Batang-Loepar’s
hunne huizen gebouwd; waar de nabij gelegen terreinen
tevens eenigszins voor den ladangbouw geschikt zijn, vindt
men de aanplantingen dicht bij de nederzettingen. Maar
de meeste gronden van de Batang-Loeparstreek zijn helaas
weinig geschikt voor de rijstcultuur, want de te laag g e legen
gronden worden bij elken hoogen waterstand over-
stroomd en de hoogere terreinen zijn meerendeeis zöo
steenachtig, dat het gewoonlijk de moeite niet loont daar
bouwvelden aan te leggen. Ook de vrij steile hellingen
van de tot aan het meer Sörijang voortloopende Lömpai-
keten, zoomede de westelijke hellingen van het SömbS-
roewanggebergte, dat zieh ten noordoosten van het groote
Loewarmeer verheft, zijn om de steenachtigheid van den
bodem minder tot bouwvelden geschikt. Het eenige werkelijk
vruchtbaar gedeelte van de Batang-Loeparstreek is de zuidelijke
helling van den Tintin Kfedang.
Daar men echter om het snellen in Sferawak te beteu-
gelen, jaren achtereen aan onze Batang-Loepar’s heeft
moeten verbieden den Tintin Kfedang als woonoord en
bouwveld te bezigen, ja zelfs de herhaaldelijk door de
Batang-Loepar’s in ’t werk gestelde pogingen om heimelijk
op den vrij vlakken en breeden Tintin Kfedang ladang’s
aan te leggen, heeft verijdeld door de niet zelden uitge-
strekte aanplantingen aldaar telkenmale te verwoesten,
hebben de Batang-Loepar’s zieh ook al die jaren met
siechte bouwgronden moeten behelpen.
Later, in de jaren 1890 tot 1895, werd het planten op
de grensketen alleen nog oogluikend toegestaan, want het
betrekkelijk verbod was toen nog niet opgeheven, en het
hing toen niet zelden van de persoonlijke inzichten van
den besturenden ambtenaar af, of de Batang-Loepar’s al
dan niet van de vruchtbare bouwgronden op den Tintin
Ködang mochten gebruik maken.
Hoog woud treft men in de Batang-Loeparstreek bijna
niet meer a a n ; alleen enkele zeer steile niet voor land-
bouw geschikte hellingen van de grensketen en van het
Sömböroewanggebergte, zoomede eenige zeer steenachtige
topjes, die zieh uit de heuvelruggen verheffen, zijn nog