
8. De Ella-Oeloe (links) heeft haren oosprong op de noor-
delijke hellingen van het scheidingsgebergte nabij den 1703
m. hoogen top Asing en stroomt aanvankelijk in algemeen
noordwestelijke richting door een diepe bergkloof längs den
voet van de aldaar zeer smalle grensketen.
Het boven-stroomgebied der Ella kan als een vrij on-
toegankelijk en geheel met oerwoud bedekt bergcomplex
worden aangemerkt. Met een woeste snelheid spoedt het
water zieh daar door de steenachtige bedding heen, welke
als ’tw a re eene aaneenschakeling van watervallen vormt,
terwijl de oevers veelal uit steile rotswanden bestaan. Van
bevaarbaarheid der Ella-Oeloe in haren 42 k.m. langen
bovenloop is dan 00k geen sprake. Eerst aan den voet van
den grooten waterval Rijam Kapit, een weinig bovenstrooms
van de Dajaksche nederzetting Entjana, waar de bedding
± 15 m. breed is, maar vrij ondiep, kan op de rivier van
kleine sampan s worden gebruik gemaakt. De stroomlengte
van daar tot aan de monding bedraagt slechts 30 k.m.;
00k op dit traject levert de vaart, zelfs met zeer kleine
sampan’s vele moeilijkheden op en eischt minstens i£ dag
voor de reis stroomopwaarts en 1 dag voor de terugreis.
De 20 ä 30 m. breede bedding der Ella-Oeloe in haren
benedenloop, waar zij door een zeer geaccidenteerd heuvel-
terrein stroomt — deels bebouwd in de nabijheid der D a jaksche
vestigingen, deels met laag hout en struikgewas
bezet — wordt door zeer talrijke steen- en grindbanken
onveilig gemaakt. Ook vele eilandjes, omringd door uitge-
strekte banken van rolsteenen, waar de rivier zieh soms tot
60 ä 70 m. verbreedt, bemoeilijken de vaart aldaar. In
verband hiermede kan dan ook de Ella-Oeloe als een der
lästigste vaarwaters van het Mblawigebied worden aangemerkt,
ook om hare plotseling opkomende en geweldige
bandjir s ; reeds na een enkele regenbui kan de stroom zoo
hevig zijn, dat een opvaren totaal onmogelijk is. A ls ver-
keersweg met de Z. en O. Afdeeling wordt dan ook van
die rivier nimmer gebruik g em a a k t; wel is het mogelijk
uit den bovenloop längs de hierna te noemen paden de
als vaarwater meer geschikte Ella-Ilir te bereiken en daar-
langs naar den voet van het scheidingsgebergte te gaan,
maar voor reizigers, die uit de Mblawi komen, is het raad-
zaam de Ella-Oeloe zoo eenigszins mogelijk te mijden en
c. q. de Ella-Ilir van af hare monding op te varen.
Behalve de reeds bij de beschrijving der Mbntatairivier
genoemde landwegen naar de S. Ella-Oeloe, zijn in haar
betrekkelijk goed bevolkt benedenstroomgebied nog enkele
zeer bruikbare landpaden, zooals het 7 k.m. lange pad, dat
van af de aan den linker oever gelegen Dajaksche nederzetting
Soengai Dada in westelijke richting längs de kam-
poeng Natai Tfempasa naar de S. Noewa voert, een weinig
belangrijke linker affluent der Mblawi, welke van af
hare monding met kleine sampan’s kan worden opgevaren
tot aan de circa 8 k.m. stroomopwaarts gelegen Maleische
vestiging Nh Njaring, ter hoogte waarvan het voren be-
sproken pad uitkomt. Voorts een pad van a f de Mölawi —
nabij de monding der beek Boejoe —- längs het hiervoren-
genoemde Natai Tbmpara en de Dajaksche bbtang’s te Soengai
Loensat en Natai Koeh naar de aan de Mbntatai g e legen
Dajaksche kampoeng Nh Sijai. Dit 11 k.m. lange pad
is evenals het eerstbedoelde aancfelegfd o o door eene zeer ogeaccidenteerde
heüvelstreek, waar in verband met den sinds
lange tijden gevoerden roofbouw het oorspronkelijk woud
geheel verdwenen is.
Van de kampoeng Entjana (120 m.), de uiterste nederzetting
längs de Ella-Oeloe leidt eindelijk een pad onder
zeer Sterke hellingen over den 637 m. hoogen Bt. Toem-
pak Garam en den 420 m. hoogen Natai(heuvel) Tapang