merkt, houden zij er bijzonder veel van om zieh bij fees-
telijke gelegenheden in krijgsdos te s tek en ; met dieren-
huiden om de schouders en met veeren op de uit huiden
vervaardigde mutsen, zien zij er dan zeer woest uit.
Gelukkig dient die krijgstoerusting nu nog alleen tot
het verkrijgen van een, volgens hen, zeer martiaal voor-
komen, bij gelegenheid van de nog gebruikelijke krijgs-
dansen.
Hun middelen van bestaan zijn landbouw en het inzamelen
van boschproducten. W elgesteld zijn de Ka jan’sallesbehalve;
voorwerpen van waarde hebben zij niet veel; eenige gon g ’s,
tawak-tawak’s en enkele tömpajan’s van heel gewone kwa-
liteit, is alles wat zij aan weelde bezitten.
Men onderscheidt bij hen drie standen: i e de orang soeka
of orang radja, personen van zoogenaamd vorstelijke
afkomst, waartoe alle voorname hoofden behooren; 2e de
orang mardaheka of wel de vrije lieden, dus het eigenlijke
volk en 3e de orang oeloen of slaven, zijnde meerendeeis
afstammelingen van krijgsgevangenen uit vroegere tijden.
D e orang soeka staan bij de bevolking in hoog aan-
zien en uit dien stand kunnen ook vrouwen tot hoofd
worden gekozen. Zoo was ten minste vroeger een der
hoofden te Tandjoeng Karang, Bawang genaamd, eene
vrouw ; haar echtgenoot, de meer genoemde Söngijang,
nam voor haar de zaken waar. Hij en het andere hoofd
verdeelen de werkzaamheden onder e lka ar ; Sfengijang
regelt de zaken in de lamin’s en A kam Igau treedt ge-
woonlijk op bij aanrakingen met het bestuur. A an de
beraadslagingen over belangrijke zaken nemen behalve de
hoofden alle volwassen mannen d e e l; alleen de orang oeloen
zijn van de vergaderingen uitgesloten.
Omtrent het typisch uiterlijk der Kajan vrouw, met haar,
met tal van ringen van tin of zilver bezwaarde oorleilen,
die niet zelden tot op de borsten afhangen; haar eigen-
aardige tatoeeering op beenen, voeten, armen en handen;
haar bij alle vrouwen van den Kajanstam gebruikelijke
lange sarong’s, welke aan eene zijde — de pintoe - ge-
heel openstaat, zoodat bij het loopen het bloot bovenbeen
zichtbaar wordt; haar krälen colliers; haar braceletten soms
van ivoor, ter waarde van 25 a 50 dollars, is in tal van
werken en tijdschriften reeds het meest wetenswaardige
medegedeeld. Ik geloof echter niet, dat reeds ergens vermeld
Staat, dat de stand eener Kajan vrouw aan de tatoeeering
harer armen kenbaar is.
Ik vernam dienaangaande, dat de orang soeka vrouwen
zieh 7 ä 11 zeer fijne strepen op de onderarmen doen
tatoeeeren; de orang mardaheka hebben 4 a 5 iets gro-
vere strepen en de orang oeloen mögen zieh slechts met
2 zeer grove strepen doen versieren.
De Kajan’s snellen sedert jaren niet meer. In verband
met hun animistisch geloof, doen zieh echter nu en dan
gelegenheden voor, die het brengen van een menschen-
offer noodig maken. Men behelpt zieh dan met een sym-
bool van het snellen, bestaande in het dansen rond en
het met de mandau’s aanraken van een elders geleenden
schedel (ajau boek1).
Bij dergelijke zeer onschuldige snelfeesten, welke alleen
het nadeel hebben, dat de herinnering aan het snellen
levendig gehouden wordt, viert de geheele kampoeng
eenige dagen achtereen feest; gedronken wordt er echter
niet, want de groote drinkgelagen, die bij de meeste overige
Dajaksche stammen — ook de Taman s — nog maar al
1) Zie voor de beschrijving van een „ajau boek feest” , het uitstekend artikel
„Een Dajaksch feest beschreven en toegelicht door S. W. Tromp.” in deBijdragen
tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. Indie, 5 Volgreeks V.