
spraak, die hoogst belangrijke factor van het aanzien van
een inlandsch vorst zoo goed als geheel op den Ned.-Ind.
rechter is overgegaan • waardoor de slavernij en het pande-
lingschap, die groote bronnen van inkomsten van den
Maleischen adel, tot onbeduidende verhoudingen zijn terug-
g eb ra cht; welke de vroeger grootendeels willekeurige be-
lastingheffingen zooveel mogelijk volgens vaste beginselen
heeft g e re g e ld ; die in ’t algemeen ten doel heeft om de
verregaande onderdrukking der inheemsche bevolking door
de inlandsche zelfbesturen tegen te gaan; heeft toch niet
alleen de vroegere macht en het aanzien van die vorsten
zoo goed als vernietigd, maar heeft ook, als een onver-
mijdelijk gevolg, die vorsten tot een vroeger nooit gekenden
Staat van armoede gebracht. Waren zij weliswaar voor-
heen in de hoogste mate willekeurig, zij hadden toen ten
minste de middelen om de bevolking in tijden van tegen-
spoed min of meer te ondersteunen; nu zij daartoe ook
niet meer in Staat zijn, uit hun bestuur zieh nog slechts
in pogingen om van hunne Dajaksche onderdanen zooveel
mogelijk binnen te k r ijg en ; iets bij te dragen tot de
ontwikkeling van land en volk is hun, behoudens een
zeer enkele günstige uitzondering, geheel onmogelijk, want
de „struggle for life” belet hun dit. En helaas, niemand zal
kunnen ontkennen, dat onze zeker philanthropische be-
stuursrichting niets heeft kunnen bijdragen tot de vermeer-
dering van de welvaart der inheemsche bevolking. Die
welvaart is in de laatste halve eeuw zelfs nog belangrijk
achteruitgegaan en door tal van oorzaken, als hon-
gersnooden, epidemieen, besmettelijke ziekten, enz. vermindert
het zielental der Dajaks hoe langer hoe meer.
Onze bestuursmiddelen schieten te kort om in een zoo
uitgestrekt gewest als de Westerafdeeling van Borneo de
geheel verspreid wonende Dajaksche bevolking tegen de
vexatieen van de Maleische besturen te beschermen; de
ambtenaren kunnen lang niet alles vernemen van hetgeen
er in de binnenlanden voorvaltr ook omdat de bevolking
er niet spoedig toe zal overgaan zieh over hare radja’s
en hoofden te beklagen. En daar de bevolking in de
overtuiging verkeert, dat het bestuur, bij eventueel verzet
tegen de vorsten en hoofden, de zijde der vorsten kiest,
legt zij zieh, behalve in die gevallen, waar zij zith door
naar elders te verhuizen aan de vexatieen kan onttrekken,
eenvoudig bij het onvermijdelijke neer. Van eenige aan-
hankelijkheid der Dajaks aan het Europeesch bestuur is
dan ook in het geheele gewest niet de minste sprake.
HET DIRECT GOUVERNEMENTS GRONDGEBIED ').
H e t E m b a h o e g e b ie d .
Hiervoren werd reeds aangeteekend dat men de
Embahoestreek eenvoudig als Gouvernements grondgebied
heeft aangemerkt, omdat het meerendeel van de bevolking
dier landstreek weigert de Suprematie van den vorst
van Sölimbau te erkennen. Voor de niet vastgestelde
grenzen van dat gebied neemt die bevolking a a n : ten
noorden, de zuidgrens van het landschap Djongkong,
zijnde de o.-w.-lijn, gaande längs den zuidelijken oever
van het meer T a n g ; ten oosten, de westgrens van het
landschap Boenoet; ten zuiden, het oostelijk deel van de
noordelijke waterscheiding der Silat rivier, gaande over
1) De oppervlakte van het direct Gouvernementsgebied in de onderafdeeling
SSmitau bedraagt ± 3737 k.m.2 of ± 67,9 □ g. mijl; dat terrein is dus ruim
tweemaal grooter dan de provincie Zeeland.