
Evenals zijne voorgangers was ook Pangeran Moh. Abas
in voortdurenden strijd met de Batang-Loepar’s. De laatste
groote aanval van die zoo oorlogzuchtige Dajaks en ver-
woede snellers moet in 1850 hebben plaats g e h a d ; zij
kwamen toen ten getale van een paar duizend man in
1 1 7 vaartuigen de Kapoewas nederzettingen verontrusten,
doch werden met vereende krachten Og eheel verslasOren.
Na die groote nederlaag schijnen de Batang-Loepar’s
tot het besef te zijn gekomen, dat zij niet tegen Sblimbau
opgewassen waren, ten minste zij gingen toen een verbond
van vriendschap met dat rijk aan en in de latere oorlogen van
SSlimbau met Sintang — uitvoerig beschreven in Kielstra’s
„Bijdragen tot de geschiedenis van Borneo’s Westerafdee-
ling — kozen de Batang-Loepar’s partij tegen Sintang.
De wd. resident Andresen wist aan die oorlogen op
zeer afdoende wijze een einde te maken en het oorlog-
voeren van de Maleische vorsten onderling behoorde sedert
dien voor goed tot het verleden. Hierop volgde in 1855
de sluiting van de nieuwe contracten met alle vorsten
längs de Kapoewas. Dat met Shlimbau gesloten door
den Regeeringscommissaris Prins, goedgekeurd bij Gouv.
Besluit van 21 Augustus 1855, was in 22 artikelen ver-
vat en in hoofdzaak gelijkluidend met de overige contracten,
die toen met de verschillende vorsten van Borneo’s
Westkust werden aangegaan.
Pangeran Hadji Mohammad Abas, die, zooals zijn naam
reeds aanduidt, een bedevaart naar Mekka ondernam, was een
groot ijveraar voor den Islam en eerst sedert zijn optre-
den kan gezegd worden dat de ritueele voorschriften te
Sfelimbau opgevolgd werden. Hij maakte ook veel propaganda
voor den Islam bij de Dajaksche stammen längs
de Bojan, zijtak der Boenoet, zoomede bij de stammen
van het Embahoe- en Pbngkadangebied.
Volgens Sfelimbau hebben de laatstgenoemde stammen
van oudsher de Suprematie van Sölimbau erkend, dan wel
zijn zij steeds bondgenooten van dat rijk geweest en
hierop baseert Sölimbau tot nu toe zijne rechten op dat
gebied. De Embahoebewoners willen echter van die Suprematie
absoluut niets weten en beschouwen zieh sedert jaren
als directe onderdanen van het Gouvernement. De bevolking
van het Pbngkadangebied daarentegen heeft wel neiging
om zieh het gezag van Sölimbau te laten aanleunen, ten
minste de tegenwoordige Panbmbahan heeft veel invloed
op haar en bij de benoeming van kampoenghoofden ver-
zuimt men nimmer om zijn goedkeuring op de keuze te
vragen.
Wegens veeljarige goede diensten werd aan Pangeran
Hadji Moh. Ab as in 1876 door het 'N.-I. Gouvernement
den rang en titel van Panömbahan verleend. In verband
met zijn vergevorderden leeftijd legde hij daarop den
23?ten October 1878 het bestuur neder en werd opgevolgd
door zijn oudsten wettigen zoon, die onder den titel van
Panbmbahan Hadji Moeda A g o n g Pakoe Nbgara het bewind
aanvaarde.
Met dien thans nog aan het bestuur zijnden vorst werd
28 Februari 1882 het vigeerend contract gesloten, dat in
hoofdzaak gelijkluidend is met het vroeger besproken contract
van Boenoet. En sedert dien is er met Sblimbau
weinig meldenswaardig voorgevallen behalve de eeuwig
voortdurende grensgeschillen en het groot verloop der D a jaksche
bevolking, in verband met de onvruchtbaarheid
van den bodem en de, naar men zegt, wel wat al te
groote fiscaliteit van den vorst ten opzichte van zijn
Dajaksche onderdanen.
Van de vroegere macht der vorsten van Sölimbau over
de meeste stammen van het Boven Kapoewasgebied is