
Gouvernements-grondgebied gevestigd, waar zij tot 1 Januari
1896 vrijgesteld waren van het opbrengen van belastingen
in welken vorm 00k, doch waar nu van hen het opbrengen
der hoofdelijke belasting gevorderd wordt.
Dat de op het Gouvernements-grondgebied gevestigde
Dajaks vrijgesteld waren van het opbrengen van belastingen,
heeft volgens den panémbahan veel tot het ver-
loop zijner Dajaks bijgedragen, hetgeen 00k niet onwaar-
schijnlijk is. Door de invoering der hoofdelijke belasting is
zeer zeker een der grieven van de Maleische vorsten van
het Kapoewasgebied tegen het Gouvernement weggenomen,
want door het verloop hunner Dajaks worden die vorsten in
hunne toch al geringe inkomsten bedreigd en hun aanzien
vermindert hierdoor zoozeer, dat van het hun gelaten
recht van zelfbestuur bedroevend weinig overblijft.
Van de oorspronkelijk aan Sélimbau cijnsbare Dajaksche
stammen Bénoewis, Djongkong, Ban tal en Ménapar ver-
huisden de Bénoewis en een deel der Djongkong Dajaks
naar het Gouvernements-grondgebied in den omtrek van
den G. Rajoen, terwijl de Ménapar en een deel der Bantal
Dajaks zieh in het brongebied der Soehaid rivier vestigden.
In het geheel zijn thans nog circa 100 lawang’s Dajaks
in Sélimbau gevestigd en wel 5 huizen Djongkong Dajaks
met ± 60 lawang’s en 3 huizen met ± 40 lawang’s. De
vroeger in het Empananggebied gevestigde stammen der
Kantoe en Bélaban Boekit Dajaks zijn, zooals reeds vroeger
werd medegedeeld, na 1880 allen verhuisd.
De huizen der Sélimbau Dajaks zijn van de gewone
Dajaksche bouworde. Daar die woningen, in verband met
het uitgeput raken der omliggende bouwvelden, gedurig
worden verplaatst, wordt aan den huizenbouw zeer weinig
zorg besteed en bezigt men hiertoe 00k alleen siechte
houtsoorten; de omwanding, zoomede de dakbedekking
zijn gewoonlijk van boomschors en de op 3 ä 4 m. hooge
palen gebouwde vloeren bestaan meestal uit naast elkander
geplaatste zeer dünne stokken van bamboe. E lk huis strekt
tot verblijf aan 10 h 20 gezinnen ; een lawang wordt door
1 of 2 gezinnen bewoond.
In geval van vredebreuk met andere stammen versterken
de Sölimbau Dajaks hunne huizen door eene omwanding
van boomstammen en zij omringen het huis bovendien
met eene palissadeering van boomstammen of stokken van
bamboe. Het omliggend terrein wordt dan nog door ran-
djoe’s , wolfskuilen en bölantik’s (springlansen) onveilig ge-
maakt, terwijl men verder alle toegangswegen — 00k de
rivieren — met boomstammen verspert.
De bewapening der SSlimbau Dajaks bestaat uit zeer
oude tromplaadgeweren, lansen, blaasroeren, en ruw be-
werkte mandau’s. Kruit hebben zij in den regel slechts in
zeer kleine hoeveelheden voorhanden.
Over ’t algemeen kan gezegd worden dat de Sölimbau
Dajaks zeer vredelievend, goedaardig ! en gastvrij zijn.
A an snellen maakten zij zieh sinds jaren niet meer schuldig
en voor hun mogelijk verzet tegen den vorst dan
wel tegen het Gouvernement behoeft zeker niet de minste
vrees te bestaan. Hebben zij grieven tegen den panfem-
bahan en wil deze aan hunne wenschen niet te gemoet
komen, welnu, dan verlaten zij eenvoudig hunne woon-
oorden en bouwen nieuwe huizen daar, waar zij niet. aan
vexatien blootgesteld zijn.
Van eenige welvaart is bij hen al zeer weinig te be-
speuren; 00k houden zij er nagenoeg geene kostbaar-
heden op na.
Het inzamelen van was en honig, zoomede het zoeken
van de kuit der bijawan in de meren vormden sinds vroegere
tijden voorname bronnen van inkomsten voor de Sblimbau