
zijn deze zelfs voldoende voor eigen behoefte; zulks hapgt
ook samen met het veel afwezig zijn der mannen en het
bewerken der bouwvelden door vrouwen en kinderen.
D e wapens der Embaloeh’s zijn dezelfde als die der
Lfebojan’s ; het aantal vuursteengeweren, dat zij in hun be-
zit hebben, kan op ongeveer 400 worden geraamd ; dat hun-
ner lilla’s op ± 200. Op het bezit dezer laatste schijnen zij
bijzonder gesteld te zijn, want bij de hoofden treft men
niet zelden een tiental van die oude en onschadelijke vuur-
monden aan. Kruit koopen zij bij zeer kleine hoeveelheden,
deels van de Chineesche o f Maleische handelaren, die hunne
woonplaatsen bezoeken, deels van de KStibas, die het van
uit Sörawak binnen smokkelen. Het goede kruit, dat zij
mächtig kunnen worden, bewaren zij zorgvuldig en voo*
het jachtbedrijf behelpen zij zieh uitsluitend met dat afkomstig
van Chineesch vuurwerk.
De hoofden der Embaloeh’s, die zieh Radja (Soeka Sö-
majot) noemen, zijn allen onderling verwant en beschouwen
zieh als de rechtmatige eigenaren van het geheele Embaloeh-
gebied. De betrekking van hoofd is erfelijk; sterft een hoofd
zonder mannelijke nakomelingen, dan kan bij geschiktheid
ook diens dochter hoofd der kampoeng worden. In den
regel treedt echter in zulke gevallen de echtgenoot der op
het bestuur rechthebbende dochter als hoofd op en gaan
dan alle oude familiestukken bij wijze van „tanda radja” op
den opvolger o v e r ; sterft een hoofd zonder nakomelingen,
dan kiezen de stemgerechtigden uit den stam een opvolger.
De bijzondere inkomsten der hoofden bestaan alleen in
het kosteloos bewerken hunner bouwvelden door hunne
ondergeschikten. Ofschoon zij een so'ort van patriarchaal bestuur
uitoefenen, moet hunne macht alles behalve absoluut
worden genoemd; zij zijn zelfs zeer dikwijls genoodzaakt
zieh geheel naar den wensch hunner onderhoorigen te
schikken. Een algemeen stamhoofd hebben de Embaloeh’s
niet; het schijnt echter dat het hoofd MSlasa van het huis
te Tömaoeh een overwegenden invloed op de andere
hoofden kan uitoefenen, want bij zeer belangrijke geschillen
roept men gewoonlijk' zijn hulp in.
To t het inroepen der beslissing van den besturenden
ambtenaar gaan de Embaloeh’s alleen in hoogst zeldzame
gevallen over; trouwens zij erkennen ons gezag meer in
schijn dan in werkelijkheid, want zonder zieh tegen de be-
velen van het bestuur te verzetten, volgden zij die vroeger
in zeer vele gevallen eenvoudig niet op.
De Embaloeh’s zijn overigens goedaardig, gastvrij en
zeer vredelievend van a a rd ; aan snellen hebben zij zieh
in de laatste tientallen van jaren niet meer schuldig gemaakt,
Het is echter wel te betreuren dat zij tzulke hartstoch-
telijke liefhebbers van het dobbelspel zijn. T e Benoewa
Oedjoeng, waar zieh bijna de geheele handel der Embaloeh-
streek concentreert, wordt dagelijks veel gedobbeld en
het zijn vooral de gegoede Dajaks, die meestal groote
verliezen lijden, terwijl de Chineezen en de Maleiers niet
onbelangrijke winsten behalen.
De BfekStan Dajaks. De nu längs de Beneden-Embaloeh
gevestigde Bökötan’s, moesten tot voor een 2 5tal jaren onder
de zoogenaamd zwervende Dajaks worden gerangschikt;
zij zöchten toen een nachtverblijf in holen en gaten , leefden
bijna uitsluitend van de jacht en maakten door hun ver-
raderlijk optreden zoowel de bovenstreken der Embaloeh,
als die der Palin onveilig; ja tot zelfs in het brongebied
der Mandai en Boenoet rivieren waren zij gevreesd. Ook
leefden zij toen in voortdurenden strijd met de Kötibas
van Sferawak, die zieh veelal in de zijtakken Gfendali en
Tekölan der Embaloeh ophielden, en met de Poenan’s,
5