
poeng’sbezoekt, kan toch, als hij een goed Mohammedaan is,
als colporteur voor zijn geloof worden aangemerkt; biedt zieh
de gelegenheid daartoe aan, dan zal hij zeker nimmer nalaten
zooveel mogelijk proselieten te maken. Van eenigen bedui-
denden overgang der Dajaks tot den Islam is echter in het
Mglawigebied geen sprake meer.
De Maleische bewoners van het Mglawigebied worden,
wat betreft afstamming en daarmede in verband staande ver-
houding tot het Sintangsche zelfbestuur, onderscheiden in:
1 . De Sintangsche Maleiers, waartoe men ook rekent de
Maleiers afkomstig uit andere landschappen, ook die van de
Z. en O. Afdeeling van Borneo, zoomede een 200tal Boegi-
neezen, die zieh in de bestaande Maleische kampoeng’s metter-
woon hebben gevestigd, zieh daar veelal met de overige Maleiers
hebben vermengd en wat lasten en plichten betreft ge-
heel met deze worden gelijkgesteld.
Behoudens de ook elders bestaande pgbglah (heeren) dien-
sten en de hasil sapoeloh satoe (het tiendrecht) van de ingeza-
melde boschproducten, brengen de Sintangsche Maleiers aan
den vorst van Sintang geene belastingen op,
2. De Mgnoekoeng Maleiers, bewoners van kampoeng
Menoekoeng, afstammelingen van Ransa Dajaks, die echter
wat lasten en plichten betreft geheel gelijkgesteld worden met
de Sintangsche Maleiers.
3. De Kgbahan Maleiers, zijnde de nakomelingen van tot
den Islam bekeerde Mglawi Dajaks. Deze Islambelijders ver-
raden nog in vele opzichten hun Dajakschen oorsprong en
zijn ook nog gedeeltelijk schatplichtig.
Door de zoogenaamde echte Maleiers worden de Kgba-
han’s gekscherende wel betiteld met den naam van „Sglam
(Islam of Moslim) minoem” , omdat zij zieh o.m. ook niet van
het gebruik van Sterken drank onthouden. Ook worden zij
wel „Sglam boeroeng” genoemd, feitelijk moetende beteeke-
nen „Vogel-Islamiet” ; doch daar sglam ook de beteekenis
heeft van „duiken” , kan onder den laatsten bijnaam ook worden
verstaan „de onderduikende vogels” , analoog aan den
struisvogel, die om het gevaar niet te zien, den kop onder de
vleugels verbergt; dus „Islamieten met struisvogel-politiek” .
Naar de stammen, waarvan zij afkomstig zijn, onderscheidt
men de Kgbahan’s in Orang-Kgbahan, Orang-Kebahan Katal
en Orang-Njadoem eri Nowah (afstammende van de Kgnjgloe-
Dajaks). Van de laatstgenoemde twee categorieen is het zie-
lental betrekkelijk g e r in g ; men rangschikt hen dan ook veelal
onder de Kgbahan’s, ofschoon hun dialect niet geheel het-
zelfde is.
4. De Mgnoenoek Maleiers, bewoners van een ßtal kampoeng’s
in de Belimbingstreek, afstammelingen van Mgnoe-
noek Dajaks, betalen nog hasil aan den vorst van Sintang.
Wat hunne maatschappelijke positie betreft zijn de Mglawi
Maleiers te onderscheiden in
1. Orang-Mardaheka, de geheel vrije Maleiers.
2. Orang-Boedak, de Maleiers, die nog in zekeren Staat van
pandelingschap verkeeren.
Het mag zeker bevreemdend heeten, dat, hoewel het pandelingschap
reeds sedert tientallen van jaren tot de geschie-
denis zoude moeten behooren, in het Mglawigebied nog betrekkelijk
zooveel Maleiers worden aangetroffen, die met den
naam van „Boedak” worden bestempeld. En vreemder is het
zeker nog, dat de meeste dier Maleiers uitsluitend tegenover
de leden der Sintangsche vorstenfamilie in Staat van af hanke-
lijkheid verkeeren. Op de Orang-Boedak rust thans nog alleen
de verplichting tot afbetaling van schulden in vroegere tijden
door hunne vaderen aangegaan (oetang dari nene datoe,
zeggen de Maleiers), die kan geschieden in geld of geldswaar-
dige producten, dan wel in persoonlijken arbeid. Daar echter