
vrouwen en 1755 kinderen. Het geheele zielental bedraagt
dus 6608 of ruim 3.7 per k.m.s, hetgeen voor Borneo’s
westkust nogal veel is.
Van de Maleiers houden ongeveer 200 (zielen) verblijf
op de hoofdplaats; de overigen wonen zeer verspreid in
kleine nederzettingen, ten deele längs de Silat rivier, deels
längs de Kapoewas.
Ten einde zijn negbri eenigszins in aanzien te doen
toenemen, heeft de vorst reeds dikwijls pogingen i n ’t werk
gesteld om alle Maleiers, die längs de Silat rivier geves-
tigd zijn, te bewegen naar de hoofdplaats te verhuizen;
aan dien wensch hebben zij echter nooit gevolg willen
geven, wat trouwens zeer verklaarbaar mag heeten, omdat
de buiten de negbri wonende Maleiers niet alleen in de
nabijheid hunner aanplantingen verblijf houden, maar 00k,
omdat zij längs de Silat rivier enkele goudparit’s bewerken,
welke zij evenmin willen prijsgeven.
De huizen der Maleiers dienen slechts tot huisvesting
van een g e z in ; het zijn over ’t algemeen schamele en
zeer kleine woningen van tijdelijke materialen, als siechte
houtsoorten, bamboe en atap vervaardigd.
D e Silat Maleiers staan als weinig betrouwbaar bekend;
hunne vorsten en hoofden hadden nooit veel invloed op
hen en ten opzichte van de vertegenwoordigers van het
Gouvernement waren zij, ten minste tot voor eenige jaren
steeds zeer onverschillig.
Onder de Maleische negöribewoners loopt zelfs zeer
veel gespuis rond en inbraak en diefstal zijn daar aan de
orde van den d a g ; de tijdelijk te Silat verblijf houdende
vaartuigen worden dan 00k steeds zorgvuldig bewaakt,
ten einde de kans te ontloopen uitgeplunderd te worden.
Vooral de Chineezen hadden vroeger veel last van die
diefstallen en behalve dat deze hun wijk door eene palissadeering
tegen dieven hebben trachten te beschermen,
wordt daar nog des nachts goed de wacht gehouden.
Bijna alle Maleiers houden er een geweer op na, zoowel
voor het jachtbedrijf als tot wering van schadelijk gedierte
uit de aanplantingen ; kruit koopen zij vermoedelijk in
kleine hoeveelheden van de Chineezen.
De middelen van bestaan der Silat Maleiers zijn :
1. ladangbouw ; de oogsten zijn meestal ontoereikend
voor de behoefte, zoodat zeer dikwijls rijst van elders
moet worden aangevoerd.
2. veeteelt op kleine schaal; -in de meeste Maleische
nederzettingen längs de Silat zijn enkele runderen. Op
de hoofdplaats hebben alleen de Chineezen eenige runderen
in hun bezit.
3. het wasschen van goud in de beddingen der kleine
beken en 00k op enkele plaatsen in de Silat rivier, zoo-
mede het bewerken van een paar kleine goudparit’s. Ook
de Chineezen bewerken eenige goudparit’s in de nabijheid der
Silat rivier; in 1894 hielden zieh omstreeks een veertigtal
Chineezen met die industrie bezig. De goudopbrengst is over
’t algemeen onbeduidend ; naar ik vernam mocht die toch per
jaar op hoogstens 50 thail (2.5 k.g. goud) worden geschat.
4. het inzamelen van boschproducten, ’t-zij in het woud,
’t zij door opkoop van de Dajaks. Zooais reeds werd
medegedeeld zijn er niet meer veel waardevertegenwoor-
digende boschproducten in het Silatgebied. Volgens eene
mij door den Lauthai van Silat verstrekte opgave worden
tegenwoordig van daar nog gemiddeld uitgevoerd : ± 100
pikol damar koetjing ; ± 1000 pikol rotan van inferieure
kwaliteit en ± 30 pikol middelmatig goede gétah, hetgeen,
rekening houdende met de uitgestrektheid van het gebied
en met het aantal inzamelaars, zeker hoogst onbeduidend
mag heeten.