van de geheele merenstreek. Vroeger woonden op dat
eilandje eenige Maleiers, die daar een klein bouwveld
hadden a an g e le gd ; de betrekkelijke onveiligheid van de
aangrenzende Batang-Loeparlanden noopte het bestuur
echter hun het verder verblijf op dit zeer eenzaam plekje
te verbieden. Het eilandje heeft steile en rotsachtige oevers
en bij gemiddelden waterstand kunnen de stoomschepen
tot op zeer körten afstand ten anker gaan.
Het Loewar-meer heeft evenals alle andere groote en
kleine waterplassen in het merenterrein, zeer läge en moe-
rassige oevers, welke zieh bij gewonen waterstand bijna
niet boven den waterspiegel verheffen en die dus al heel
spoedig met de aangrenzende terreinen worden overstroomd.
Die terreinen zijn met uitzondering van de drie kleine
heuveltoppen Sbpandan, Tbkönang en P ö g a h— resp. 114,
140 en 160 m. boven zee — niels dan draslanden van
gemiddeld 30 m. volstrekte hoogte, doorsneden door hon-
derden kleine en groote kreken en hier en daar afgebroken
door waterplassen van eenigen omvang, die bijna alle door
natuurlijke kanalen onderling met elkaar in verbinding staan.
Half verdronken heesters, läge moerasboomen, veelal tot
groepjes vereenigd, en hoogstammig woud wisselen elkaar
hier gedurig af. De Poetatboomen (Pirigara) schijnen aan
de drassige meeroevers welig te kunnen tieren en dringen
zelfs met hunne wortels tot ver in het diepe water door.
Ook tal van rotansoorten worden in de dichte moeras-
bosschen aangetroffen en de Ramoet (Myrtacea) draagt er
met zijn ook boven water groeiende luchtworteis veel toe
bij om de bosschen bijna ondoordringbaar te maken.
Op tal van plaatsen zijn echter van het oorspronkelijk
bosch nog alleen de geheel bladerlooze en niet zelden
verkoolde geraamten van de eertijds prächtige woudreuzen
overgebleven en die kale en bastlooze stronken geven nu
aan het waterachtige boschlandschap een buitengewoon
somberen, ja zelfs doodschen indruk. De in de merenstreek
plaats gehad hebbende boschbranden waren alleen een
gevolg van baldadigheden der Batang-Loepar’s, die er in
vroegere jaren behagen in schenen te scheppen om bij
zeer laag water groote uitgestrektheden prächtig oerwoud
in brand te steken.
Vele boomen sterven ook als een g evo lg van langdurige
droogte, omdat hun aan een drassigen bodem gewend
worteinet niet meer gedurende een paar maanden tegen
een uitgedroogden grond bestand is.
Wat het orienteeren in het merenterrein vooral bemoei-
lijkt, is het aantal alleenstaande boomgroepen in het water,
waardoor van de meren de oevers veelal moeilijk te herkennen
zijn, terwijl in de groote passages de in- en uit-
gangen lästig zijn terug te vinden.
A ls bij zeer hoogen waterstand in de Kapoewas, vooral
in de maanden November, December en Januari, het läge
land tusschen de meren onder water loopt, wordt de g e heele
merenstreek als ’t wäre herschapen in een reusach-
tige waterplas, waarboven nog slechts de kruinen der
boomen en de toppen van de hiervoren genoemde kleine
heuvels uitsteken. De läge vegetatie Staat alsdan geheel
onder water, waardoor het wateroppervlak zoodanig wordt
uitgebreid, dat men met flinke roeivaartuigen over de
bosschen heen kan varen.
Mag het reeds, zooals hierboven werd aangeteekend, bij
gewonen waterstand zeer moeilijk worden genoemd om
zieh in het merengebied goed te orienteeren, bij zeer hoog
water is dit op tal van plaatsen bijna ondoenlijk en zelfs
met de meest uitvoerige kaarten is het alsdan onmogelijk
om zonder uitstekende loodsen in dien waterdoolhof den
weg te vinden. Ik ben bij hoog water dikwijls met mijn