
De vrouwen zijn bijzonder gesteld op opschik ; met
kralen en schelpen versierde korte sarong’s, van zeer kunst-
vol weefsel, die bij feestelijke gelegenheden worden ge-
dragen, buikbanden van aan elkaar geregen zilveren munt-
s tukjes, groote koperen ringen voor de hangende oorlellen
en tal van looden, koperen en zilveren vingerringen, zijn
sieraden, welke elke Taman-vrouw er op nahoudt. De
mannen volgen in hun kleeding reeds veelal de Maleiers
na en de schaamtegordel, tjawat of tjantoet, het nationale
kleedingstuk bij uitnemendheid, geraakt hoe langer hoe
meer bij hen in onbruik; de meesten dragen reeds een
Chineesche broek, een baadje van katoen en een hoofddoek.
Ook in het soortgeloof, dat de Taman’s er op nahouden, is
de beschavende invloed van den Islam reeds goed merkbaar,
want de shamanen spelen in hun geestelijk en maatschappelijk
leven lang niet meer die rol, welke zij bij de overige Da-
jaksche stammen van Centraal-Borneo nog steeds vervullen.
Hoewel uiterst langzaam voortschrijdende, levert de propaganda
voor den Islam onder hen merbaar resultaten op
en velen hebben reeds hun animisme verzaakt en zijn op
hun manier trouwe volgelingen van den Profeet geworden.
D e zoogenaamd Maleische bevolking van Poetoes Sibau
bestaat hoofdzakelijk uit tot den Islam bekeerde Taman
Dajaks ; zelfs hebben reeds een paar Tamanhoofden het
Mohammedaansch g e loof omhelsd en zijn nu sedert eenige
jaren te Poetoes Sibau gevestigd.
A an snellen hebben de Taman’s zieh sinds langen tijd
niet meer schuldig gemaakt en zelfs het daarvoor bij de
K a jan ’s in de plaats getreden symboól vindt bij hen geen
toepassing meer. De wapens, die men bij hen aantreft, zijn
hoofdzakelijk lansen en ruw bewerkte kapmessen; voorts
ook nog enkele soempitan’s en këlau’s (houten schilden).
Geweren en lilla’s hebben zij bijna niet.
Hoewel de Taman’s sedert lange jare'n ons g ezag erkennen
en zelfs tot de eerste stammen hebben behoord, die geheel
vrijwillig hunne onderwerping aanboden, geloof ik, dat zij
als de meest ongezeggelijke en de meest onhandelbare
van alle bevriende Dajaks van het Boven-Kapoewasgebied
moeten worden aangemerkt. De overbrenging van den zetel
van het bestuur naar Poetoes Sibau zal er zeker veel toe
bijdragen om hunne gezindheid, ook tegenover het bestuur,
in günstigen zin te wijzigen.
De Kajan Dajaks. De in het beneden-stroomgebied der
Mbndalam gevestigde Kajan Dajaks, behooren tot den
grooten stam der Kajan’s, die voornamelijk het boven-
stroomgebied der Mahakam (Koetai) bewoont en die verder
nog op Sferawak’s grondgebied gevestigd is ten noorden
van het door de Batang-Loepar’s bewoonde Batang Rfe-
djang gebied.
Het zijn de zoogenaamde Centrale Dajaks, die in 1825
voor ’t eerst door Müller werden bezocht, waaromtrent in
V e th ’s Borneo tal van juiste ethnographische bijzonder-
heden worden vermeld en die onlangs een bijzondere Studie
hebben uitgemaakt van Dr. Nieuwenhuis, diehiertoe maanden
achtereen in hun midden vertoefde.
De Taman’s beweren, dat het Mbndälamgebied vroeger
uitsluitend door de Taman- en Toeristammen moet bewoond
geweest zijn; dat die oorspronkelijke bevolking in
het begin dezer_ eeuw door het Kajanhoofd Lidjoe van
den Mahakam zoude zijn uitgemoörd en dat zieh eerst
daarna de voorvaderen van de Ka jan’s, die thans het Mdn-
dalam gebied bewonen, daar gevestigd hebben.
Juiste berichten dienaangaande zijn uit den aard der
zaak niet te verkrijgen, maar zeker is het, dat de Mfen-
dalam Ka jan’s afkomstig zijn van den Boven-Mahakam,