
De algemeene richting van dit gebergte, dat tevens de
administratieve grens tusschen de beide gewesten van Neder-
landsch-Borneo uitmaakt, is west ten zuiden. Op sommige
gedeelten, zooals bij den Bt. Boenjau, is het geheel uit zand-
steen en schiefer opgebouwd, elders als bij den 2278 m.
hoogen Bt. Raja, den hoogsten top van het Mblawigebied
en tevens' van geheel Nederlandsch-Borneo, rüsten die Sedimenten
op graniet. Dit granietmassief hangt vermoedelijk
samen met het volgens den heer Wing Easton door jongere
eruptief-gesteenten doorbroken graniet-gebergte, dat bij Ta-
jan-Mblijau de Kapoewas snijdt en zieh dan naar het oosten
ombuigend, als breed massief over de landschappen Mblijau,
Sempang, Sökadau en Matan naar de zuidelijke gedeelten
van Sintang uitstrekt. Het later te noemen Pinohgebied zou
in verband hiermede graniet als overheerschend gesteente
kunnen hebben ; de geologische onderzoekingen hebben zieh
echter nog niet over dit gebied uitgestrekt.
Ook de hoogste toppen van de hier besproken Mblawi-
waterscheiding r) bestaan uit eruptief-gesteente en uit de naar
het Mdawidal afloopende hellingen verrijzen mede op tal
van plaatsen andesiet-kegels boven de tertiaire gesteenten,
waaruit die hellingen zijn opgebouwd. Merkwaardig is het
zeker, dat deze hoofdwaterscheiding op zoo tal van plaatsen
door zeer läge en vlakke bergpassen afgebroken wordt. In
het gedeelte ten oosten van den Bt. Raja, waar de S. Am-
balau, een belangrijke linker affluent der Mölawi, hären oor-
sprong vindt, worden zelfs bergpassen aangetroffen, die zieh
niet meer dan 2 ä 300 m. boven den zeespiegel verheffen.
Daar, zoowel in het Mölawi gebied als in dat van de rivie-
ren, welke naar de zuidkust van Borneo stroomen, veelal
1) Prof. Molengraaff heeft deze bergketen met den naam van Schwaner-gebergte
bestempeld, als huldeblijk aan den vermaarden Borneo-reiziger Schwaner, de eerste
Europeaan, die, in 1848, de zuidelijke waterscheiding der Mélawi overschreed.
tot op een paar k. in. afstand van het grensgebergte van
den waterweg kan worden gebruik gemaakt, sleept de be-
volking hare kleine sampan’s over de waterscheiding heen
en kan dan in het aangrenzend stroomgebied weder spoedig
te water ver der reizen.
Het omvangrijk stroomgebied der Ambalau heeft even-
eens een zeer eigenaardig karakter. De groote affluenten
van die rivier, als de S. Sangkai, de S. Djéngoenoei en
de S. Méntoemoei stroomen toch door nagenoeg vlakke en
breede dalen (en dit in het brongebied der Mélawi !), be-
grensd door de flanken van de uitgestrekte, plateau-vormige
zandsteen-ruggen, welke zieh tusschen de beide, in algemeen
westelijke richting vloeiende Mélawi en Ambalau rivieren verheffen.
Alleen in de hoogste gedeelten zijn die flanken zeer
steil, ja zelfs hier en daar met loodrechte wanden, en overi-
gens over ’t algemeen flauw hellend.
De merkwaardigste zandsteen-groep in dit nog met een
onafgebroken woudkleed bedekt terrein, is zeker het reeds
vroeger genoemde Lijang Koengkamgebergte, zijnde een
van 1100 tot 1350 m. hoog en nagenoeg vlak plateau van
6 k.m. lengte bij 3 k.m. breedte, dat aan zijn hoogsten rand
met steile steenwanden afvalt en vanwaar zieh lange en zeer
steile zandsteen-ruggen, als de 650 m. hooge Békoekoen en
de 750 à 1200 m. hooge Bt. Lijang Raboeng naar het zuiden
uitstrekken.
Alleen längs den benedenloop van de hiervoren genoemde
zijtakken der Ambalau worden vestigingen der Ott-Danom
Dajaks aangetroffen. Het terrein is overigens woest, maar
nog zeer rijk aan goede boschproducten, zoodat de inzame-
laars zieh bij voorkeur daarheen begeven. Slechts één voet-
pad voert door die uitgestrekte woestenij, n.m. het pad van
de Boven-Djéngoenoei over de waterscheiding van het Ka-
poewasgebied naar dat der Barito. Nadere bijzonderheden