
zijnde mijnen van Sölimbau in veel mindere mate het
g e va l is.
W at de edele metalen betreft, die in het Boenoetsche
voorkomen, worden door de Maleiers alleen eenige goud-
parit’s bewerkt en wel:
in het Bojangebied, in de beek Bötoeng, nabij kampoeng
Nangah Bötoeng, en in de beek Pasih, nabij kampoeng
Batoe Lömang;
in het Tfebaoenggebied, in de beken Söbilit, Kölibang en
Sfemoenti;
in het Möntöbahgebied, in de beek Ribang, nabij de
Dajaksche kampoeng Nangah Ikkijo;
in het Soeroekgebied, in de beek Tanggai, nabij de
Dajaksche vestiging van dien naam.
Op die plaatsen wordt uitsluitend alluviaal goud g e wonnen;
de gezamenlijke opbrengst der parit’s wordt op
150 bongkal’s goud geschat, vertegenwoordigende een han"
delswaarde van ongeveer 10,000 gülden.
Naar men zegt, moeten verder in het Oendaugebergte,
dat zieh längs den linker oever der Söbilit, tot een volstrekte
hoogte van 743 m., vrij geisoleerd uit het omringend heu-
velland verheft, veel kwik en antimonium voorkomen; ot
de reeds sedert geruimen tijd voorgenomen ontginning dier
mineralen door particulieren nog tot uitvoering zal komen,
is tot nu toe niet gebleken.
Wapenen worden bij de Maleiers van Boenoet maar zeer
weinig aangetroffen; enkele geweren van zeer. verouderde
constructie, die moeten dienen tot het verdrijven van scha-
delijk gedierte uit de bouwvelden en 00k wel v o o rd e ja ch t
en eenige eenvoudige lansen, zijn alles wat zij aan wapens
in hun bezit hebben. Sommige leden der vorstenfamilie en
00k enkele Maleische hoofden hebben een paar lilla’s, die
zij veelal van de Dajaks hebben weten mächtig te worden.
Kruit wordt vermoedelijk in kleine hoeveelheden op de
Chineesche pasar te Boenoet ingekocht; naar alle waar-
schijnlijkheid heeft 00k wel clandestiene invoer van kleine
hoeveelheden jachtkruit van uit Sferawak plaats, längs de
Embaloeh en Sibau rivieren.
Hiervoren werd reeds medegedeeld, dat de Maleische
bevolking van Boenoet grootendeels van Dajakschen oor-
sprong is en dat haar overgang tot den Islam eerst van
het begin dezer eeuw dateert.
De in den bovenloop der rivieren gevestigde Maleiers
schijnen zieh nog niet geheel van de oude Dajaksche ge-
woonten te kunnen losmaken; zij drinken toch nog veelal
arak en 00k hunne tot huisvesting van meerdere gezinnen
ingerichte huizen wijzen hierop.
Belijders van den Islam in de volle beteekenis van het
woord, komen slechts weinige; onder hen voor en even-
als elders ter Borneo’s westkust, neemt het meerendeel de
ritueele voorschriften van den Islam alleen voor zooveel in
acht, als met zijn bijzondere belangen overeen te brengen is.
Van een 00k maar eenigszins opgewekt godsdienstig
leven is dan 00k in Boenoet nergens sprake. De masigit
ter hoofdplaats wordt zelfs des Vrijdags siecht bezocht,
zoodat de Vrijdagdienst doorgaans niet kan plaats hebben
en in de bedehuizen, die in de voornaamste kampoeng s
zijn opgericht, wordt aan godsdienstoefening 00k al zeer
weinig gedaan.
Hadji’s zijn e r in het geheele landschap misschien niet
meer dan een 2 5 t a l ; gemis aan de noodige fondsen draagt
er 00k toe bij om weinig van de hadj gebruik te maken.
Omtrent de gezindheid der Maleische bevolking ten
aanzien van het vorstengeslacht van Boenoet valt alleen
te zeggen, dat de vorstenfamilie niet veel aanzien onder
haar heeft.