Slechts twee onbeduidende Dajaksche nederzettingen (Mat-
jan en Tgmönggoeng) zijn längs de Pbkoelai gelegen, wier
oevers overigens met een dicht woud zijn bezet. Van de
monding der Pdtfitai leidt een voetpad in zuidelijke rich-
ting, deels längs, ten deele door de onbevaarbare bedding
dier beek, tot aan haren oorsprong op het scheidingsgebergte
en voert dan onder betrekkelijk zachte hellingen door onaf-
gebroken dicht woud over de aldaar 440 m. hooge water-
scheiding heen , de afstand van N h P6t£tai tot aan de water-
scheiding bedraagt 12 k.m. Aan de andere zijde der grens-
keten zet het pad zieh voort in het brongebied der Sbroejan
(Z. en O. Afd.).
De S. Ora (rechter), die een paar bochten stroomafwaarts
van de Pökoelai door eene 20 m. breede monding in de
Pinoh uitwatert, ontspringt op de noordelijke hellingen van
den zieh tot 550 m. hoogte uit het scheidingsgebergte van
het Pinohgebied verheffenden Bt. Doerijan. Zij is eene ge-
middeld 10 m. breede en zeer ondiepe beek, die van af hare
monding in een paar uur 6 k.m. met sampan’s kan worden
opgevaren tot aan de uitwatering van het rechter zijtakje
Boengkal.
Van de monding der Boengkal voert, steeds door hoog-
stammig woud, een voetpad in zuidelijke richting. eerst af-
wisselend stijgend en dalend längs den Westelijken voet van
den 685 m. hoogen Bt. Toenggal — een uitlooper van de
grensketen — en daarna, nagenoeg vlak, längs de bedding
der beek Boejoeh tot aan de aldaar niet meer dan 240 m.
hooge en zeer vlakke waterscheiding. Tot aan de grens heeft
dit pad eene lengte van 9,5 k.m.; aan de andere zijde der
waterscheiding zet het zieh in het brongebied der Seroejan
voort tot waar haar rechter zijtakje, de S. Satai, bevaar-
baar wordt.
Bewoonde plaatsen komen in het Oragebied niet voor.
De S. Pahang (rechter), die een paar tandjoeng’s stroom-
opwaarts van Laman Tawa door eene 15 m. breede monding
in de Pinoh uitwatert, heeft hare bronnen op de noordelijke
flank van den Bt. Toekir, een top van de zuidelijke grensketen
van het Pinohgebied. Hare door tal van lästig over
te trekken rijam’s onveilig gemaakte bedding kan met kleine
sampan’s worden opgevaren tot aan de monding van het
beekje Oran Sfepan (Pn Oran), een traject van niet meer dan
9,5 k.m., dat echter in verband met de vele gevaren der
bedding in niet minder dan -J dag kan worden afgelegd.
Van Pn Oran leidt een 4 k.m. lang voetpad längs de bedding
der Oran naar de waterscheiding, welke door dit pad
ten westen van den top Kambah op 315 m. hoogte over-
schreden wordt, het pad voert onder onbeduidende hellingen
door een onbewoond en geheel met oerwoud bezet terrein.
In de Z. en O. Afd. zet het zieh voort tot waar de reeds
vroeger genoemde beek Satai (stroomgebied der Söroejan)
bevaarbaar wordt.
De S. Pöndjblajan (rechter), die haren oorsprong vindt
op den Bt. Bösar, een top der zuidelijke waterscheiding van
het Pinohgebied en die eenige honderden meters noordwaarts
van de Pahang in de Pinoh uitmondt, heeft eene ± 10 m.
breede en zeer steenachtige bedding,O O' welke door tal van
rotsdammen onveilig wordt gemaakt. Van af hare 15 m.
breede monding is de Pöndjfelajan over niet meer dan 8
k.m. met kleine sampan’s bevaarbaar tot aan Rijam Silin
Batoe Bfekfem (waar de bedding een grooten val vormt), die
stroomopwaarts in 4 uur kan worden bereikt. Op korten afstand
van de monding zijn de kleine Maleische nederzettingen
Raden Ira en Djagoe aan de rivier g e le g en ; overigens
is het Pfendjblajangebied, dat geheel door lage berg-
ruggen wordt ingenomen, onbewoond en met hoogstammig
oerwoud bedekt.