
gemaakt en zelfs de aanlegsteiger, vanwaar een lange loop-
plank naar de op zeker io m. hooge palen gebouwde woning
voert, is geheel van ijzerhout vervaardigd. Een paar lilla’s,
welke op den Steiger bevestigd zijn, schijnen aan eventueele
vijanden ontzag te moeten inboezemen.
De trappen komen midden in de woning uit. Pblantaran’s
1) of djoeroeng’s hebben de meeste huizen niet; de
kleine padischuurtjes staan gewoonlijk onder het huis en
tot het stampen van de padi wordt van de kolong gebruik
gemaakt. De meeste huizen hebben uitstekende gedeelten
van waaruit flankvuur zou kunnen worden gegeven. Men
kon o f wilde mij niet zeggen of die uitstekken speciaal
met het oog op verdediging der huizen worden gemaakt,
maar het heeft er zeker allen schijn van. Een aanval op
de zeer hooge en stevige huizen der Palin’s zonder inleidend
artillerievuur, zoude zeker weinig kans van slagen hebben.
Over ’t algemeen zijn de Palin’s goed van wapenen voor-
z ien ; zelfs kan per lawang op minstens een vuursteengeweer
worden gerekend. Lilla’s hebben zij overvloedig en vooral
de hoofden maken er veel werk van om hun voorraad lilla’s
te vermeerderen. Onder .d e vuurmonden, die ik zag, waren
enkele zeer antieke bronzen stukken van meer dan 2 m.
lengte. Ook van kruit schijnen de Palin’s goed voorzien
te z ijn ; het goede, dat zij mächtig kunnen worden, be-
waren zij zorgvuldig in bamboezen kokers en voor het
jachtbedrijf wordt doorgaans alleen het siechte kruit benut,
dat afkomstig is van Chineesch vuurwerk.
Voor zooverre bekend, hebben zij zieh sinds jaren niet
meer aan snellen schuldig g em a a k t; wel treft men in hunne
huizen tal van koppen aan, maar die dateeren van tientallen
jaren her.
1) Pglantaran’s zijn niet-overdekte galerijen vöör de woningen, welke ook als
plaatsen voor het padistampen worden benut.
De Palin’s zijn zeer arbeidzaam en staan over ’t algemeen
als welvarend bekend ; zeker is van bepaalde armoede niets
onder hen te bespeuren. Wel hebben zij ook nu en dan
rijstgebrek, evenals zulks bij de meeste Dajaksche stammen
voorvalt, maar de vele voorwerpen van weelde, die zij in
hun bezit hebben, en die zij in tijden van gebrek zoo noodig
verkoopen, stellen hen meestal in Staat om weder tijdelijk
in hunne geringe behoeften te voorzien.
Vooral de hoofden hebben betrekkelijk zelfs rijkdommen
vergaard.
In de lawang van het hoofd Landau te Njabau zag ik
bijv. een tbmpajan, waarvoor, zooals mij werd medegedeeld,
te vergeefs 8000 dollars zou zijn geboden. Die martavaan —
Soerat Lekijan genaamd ¡||| een zeer oud erfstuk, is 3 voet
hoog, bruinachtig van kleur, heeft 8 klgine ooren en is
met 2 draken versierd. In dezelfde lawang telde ik voorts
een tiental tbmpajan’s van 100 tot 800 dollars waarde en
een öotal g on g ’s, w. o. van meer dan 1 m. middellijn; ver-
der tal van tawak-tawak’s, 4 lilla’s en verscheidene bruik-
bare geweren, kortom de onder een dikke laag vuil be-
dolven inboedel werd door kenners op meer dan 20.000
dollars waarde geschat.
A l wat hiervoren omtrent het aanzien, de inkomsten en
de erfopvolging der Embaloeh hoofden werd medegedeeld,
geldt ook in hoofdzaak voor die der Palin’s. Deze laatsten
hebben zieh tot vermeerdering hunner inkomsten bovendien
het recht aangematigd om van de door vreemdelingen in
hun gebied ingezamelde boschproducten, de zoogervaamde
hasil sapoeloh satoe i-—/' een vorstelijk recht van 10% —
te heffen.
Van inmenging van het Europeesch bestuur in hunne
aangelegenheden willen zij a l'z e e r weinig weten.
Wellicht is het „onbekend maakt onbemind” hier eenigs